Halverwege Het Genadeschot laat Yourcenar haar verteller, de jonge Frans- Duitse aristocraat Eric von Lhomond, een verrassende opmerking maken. Hij is in gesprek met het meisje dat op hem verliefd is en ook hem interesseert. Dan zegt hij: ‘Wij waren haast tomeloos vrijmoedig tegen elkaar, maar we moeten bedenken dat de mode van die tijd totale oprechtheid boven alles stelde.’
Daar klinkt enig dédain in door. Want is oprechtheid niet één van de deugden waarmee wij ons eigen humanisme het liefste optuigen? Dat stelt de lezer van Het genadeschot onwillekeurig voor enkele pijnlijke vragen. Hoe vanzelfsprekend is ons humanisme eigenlijk? En hoeveel bestaansrecht heeft een levensvisie die daar scherp mee contrasteert?
Yourcenar heeft dat aanstootgevende contrast uitgewerkt in het oorlogsverhaal dat Het genadeschot is. Het toneel is het Duits-Russisch- Baltische grensgebied, waar in het kielzog van de Tweede Wereldoorlog en de Russische Revolutie een wrede strijd woedt tussen de bolsjewieken en vertegenwoordigers van de oude orde, om te beginnen de Pruisische aristocratie.
Eric van Lhomond (deels van Franse afstamming) behoort daartoe, net als zijn boezemvriend Conrad en diens zuster Sophie. Tussen haar en Eric ontstaat een broeierige, half sadomasochistische relatie, waarin hij haar voortdurend afwijst en vernedert, ook al is hij voor haar charmes net zo min ongevoelig als voor die van Conrad.
Het genadeschot, oorspronkelijk verschenen in 1939, werd in 1971 heruitgegeven in één band met het tien jaar oudere verhaal Alexis, waarin een jongeman in de vorm van een brief aan zijn vrouw zijn homoseksualiteit opbiecht. Van de weeromstuit kwam het latere verhaal daardoor in hetzelfde licht te staan – wat door de seksuele geaardheid van de schrijfster nog eens leek te worden onderstreept. Maar als homo-erotiek daarin al een rol speelt, dan is dat minder dan terloops. Anders dan Alexis heeft dit verhaal dan ook zijn kracht behouden om méér dan alleen de superieure stijl ervan.
Niet dat die laatste voor beide verhalen niet wezenlijk is. Alexis richt zich naar de vorm van de 18de-eeuwse brievenliteratuur, Het genadeschot naar de wetten van de klassieke tragedie. Beide genres zijn oefeningen in beheersing. Het schrikwekkendste kan erin worden uitgesproken, zolang dat maar gebeurt in het corset van een afstandelijk formalisme, geregeerd door de schoonheid van het evenwicht. En precies dat zijn de kernwaarden van de aristocratische moraal van Eric en Sophie. Eer, waardigheid en afkeer van het tonen van de eigen zwakheden vormen daar de harde kern van.
Dat aristocratisme, dat Yourcenar (telg uit een Belgisch adelsgeslacht) van huis uit kende, is ook haar eigen werk altijd blijven bepalen – hoe ironisch het enorme succes ervan ook mocht zijn in een tijd die ‘totale oprechtheid’ opnieuw ‘boven alles’ was gaan stellen.
Je zou Het genadeschot, dat Yourcenar in haar verhelderende voorwoord uitdrukkelijk verklaart omwille van deze ‘intrinsieke adeldom van de personages’ te hebben geschreven, dan ook de sleutel tot het hele oeuvre kunnen noemen.
Daarom schuurt en irriteert het boek soms bij het lezen, zoals het dat gedaan moet hebben vanaf de heruitgave in 1971, het culminatiejaar van het romantische ‘mei-68’- humanisme. Dát moet een bewonderenswaardig waagstuk zijn geweest: dwars tegen de geest van de tijd een verhaal hernemen dat aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog de deugden had bezongen van een Pruisische aristocratie.
De misverstanden zijn kennelijk niet uitgebleven en in haar voorwoord (uit 1962) waarschuwt Yourcenar ervoor het boek als een politiek document te lezen. Alleen de persoonlijke tragedie die zich rond de driehoeksverhouding van Eric, Sophie en Conrad ontrolt zou van belang zijn.
Toch is dat een te gemakkelijke uitweg. De verschrikkelijke pracht van dit verhaal (net als die van de verfilming ervan door Volker Schlöndorff en Margarethe von Trotta uit 1976) verdoft immers onmiddellijk wanneer we ons – in de woorden van Yourcenar – overgeven aan ‘het huidige volksoordeel’ dat geen oog heeft voor aristocratische waarden als trots, trouw, onbaatzuchtigheid en waardigheid.
Die zijn inderdaad grotendeels onzichtbaar geworden in een tijd die het liefst houdt bij handzamer waarden als solidariteit, gelijkheid en naastenliefde. Trots, eer en waardigheid zijn geen courante artikelen meer onder onze beweegredenen. Bij uitzondering (‘eerroof’) mogen we er nog een beroep op doen, maar verder horen we liever niet te veel over deze even traditionele als ongemakkelijke deugden.
Yourcenar moet zich daar scherp van bewust zijn geweest. In weerwil van haar latere populariteit heeft ze haar on-eigentijdsheid nooit verborgen gehouden. Wellicht is er de onbarmhartigheid van Het genadeschot voor nodig om ook in haar latere werk de weerbarstigheid zichtbaar te houden. Beklijven doen tenslotte niet de schrijvers die zich richten naar de parolen van de tijd, maar zij die blijven uitdagen – desnoods uit de mond van een moedwillig onsympathiek personage.
Dit is de derde aflevering in de discussie over ‘Alexis & Het genadeschot’ van Marguerite Yourcenar. Discussieer mee via www.nrc.nl/ leesclub, waar ook eerdere artikelen te vinden zijn. PROGRAMMA 2007-2008:
Het dorp Stepantsjikovo (F.M. Dostojevski, okt.) – Bouvard en Pécuchet (Gustave Flaubert, nov.) – Jacobs kamer (Virginia Woolf, dec.) – Een man wordt ouder (Italo Svevo, jan.) –Ontboezemingen van de oplichter Felix Krull (Thomas Mann, febr.) – Alexis & Het genadeschot (Marguerite Yourcenar, maart) – Huwelijksverhalen (August Strindberg, apr.) – Pnin (Vladimir Nabokov, mei)