Op weg naar Peking lijkt het zwemleven in De Tongelreep zijn normale gang te gaan. Pieter van den Hoogenband, Marleen Veldhuis en Inge Dekker trekken hun baantjes, vanaf de kant geïnstrueerd door trainer Jacco Verhaeren. Zo nu en dan galmt diens luide stem door het hypermoderne trainingsbad in Eindhoven. Opnieuw lonken de Olympische Spelen. Alleen iets minder hartelijk dan weleer. De misstanden in gastland China bezwaren het geweten van Verhaeren. Hij stoort zich vooral aan de apathie bij het Internationaal Olympisch Comité. Tijd om zijn stem te verheffen, vindt hij. „Schandelijk dat het IOC zich steeds meer van de politieke discussie distantieert.”
Voor alle duidelijkheid: Verhaeren is voorstander van de Spelen in Peking, maar onder voorwaarde dat de keerzijde wordt benoemd. Baantjes zwemmen, medailles ophalen en vervolgens doen alsof er in China niets aan de hand, kan de succesvolle zwemtrainer niet billijken. Verhaeren wil openlijk gezegd hebben dat de mensenrechten moeten verbeteren, dissidenten niet langer monddood gemaakt moeten worden en dat er een einde moet komen aan de censuur. „Het IOC keert zich steeds meer af van de belofte mee te werken aan verbetering van mensenrechten. Nu de Spelen dichterbij komen, merk je dat het IOC de politieke agenda langzaam loslaat en de aandacht op andere zaken richt. Bijvoorbeeld op de accommodaties; hoe mooi die wel niet zijn, en dat alles op tijd af is.”
Het gevolg is dat de sporters vaker met de aanzwellende kritiek worden geconfronteerd. Als zij daarin meegaan roepen zij mogelijk de toorn van de Chinese autoriteiten over zich af, terwijl het IOC buiten schot blijft. Dat steekt Verhaeren. „Het IOC dient de sporters in bescherming te nemen. Het IOC heeft Peking tenslotte als olympische stad aangewezen. Dat was een bewuste, politieke keus, waarbij is gesuggereerd dat de Spelen verbeteringen voor de bevolking teweeg zouden brengen. Maar voor zover ik dat kan beoordelen worden daarvoor minimale inspanningen geleverd. Het lijkt er sterk op dat het IOC de problemen in China bagatelliseert. Als het om de verdediging van mensenrechten gaat, verlang ik een actievere rol van het IOC, niet dat de kop in het zand wordt gestoken.”
Verhaeren vermoedt dat de banden van het IOC met China de laatste jaren dusdanig zijn versterkt, dat het Comité het ongepast vindt de gastheer voor het hoofd te stoten. Een houding waar hij van gruwt. „Daar begrijp ik dus helemaal niets van. Jammer voor die Chinezen, zou ik zeggen. En wat willen ze doen als straks winnaars van een gouden medaille wel stelling nemen? Onderschat de macht van de sport niet, die is groter dan het maken van een politiek statement. Ik kan me ook niet voorstellen dat het IOC bij de openings- en sluitingsceremonie geen maatschappelijke betrokkenheid toont en kritiekloos blijft. Maar ik voorspel dat het wel zo gaat verlopen.”
Verhaeren oordeelt dat ook de vier Nederlandse IOC-leden zich onnodig stil houden over China. Hij zou graag zien dat prins Willem-Alexander, Hein Verbruggen, Els van Breda Vriesman en Anton Geesink druk uitoefenen om binnen het IOC de China-discussie weer aan te zwengelen. „Ik kan me niet voorstellen dat het de prins onberoerd laat dat het IOC geen stelling neemt tegen mensenrechtenschendingen in China. Ja, van Verbruggen weet ik dat hij afspraken van het IOC met China over verbetering van de mensenrechten ontkent en boos was toen Amnesty International daaraan refereerde. Maar dat is recht praten wat krom is. Ik begrijp de moeilijkheid eerlijk gezegd ook niet. Wat is er nou lastig aan het veroordelen van executies?”
Het IOC zou volgens Verhaeren belangengroeperingen tijdens de Spelen juist een platform moeten bieden. Als trainer zou hem dat goed uitkomen, erkent hij eerlijk. Maar hij beseft ook dat die wens hypothetisch is. Daarom voert hij de discussie nu, niet tijdens de Spelen. Bovendien is er nog een praktische reden: hij wil niet dat hij of zijn zwemmers tijdens de Spelen nog worden lastiggevallen over dit onderwerp.
„Partijen als Amnesty International en de Tibetanen gebruiken de Spelen hoe dan ook om aandacht voor hun zaak te vragen. Geef ze eens ongelijk. Eens te meer reden voor het IOC om hen een podium te geven. Hoe meer transparantie, des te minder de sporters worden lastiggevallen.”
En hoe meer informatie er vrijkomt, des te genuanceerder het oordeel over China, heeft Verhaeren ervaren. Op de dag dat de Spelen aan Peking werden toegewezen, dacht hij niet: ‘Oei, ik moet naar een land waar van alles mis is.’ Zijn kennis over China was daarvoor te beperkt. Naarmate de Spelen dichterbij kwamen, ging hij zich meer in het land verdiepen. Hij kan nog geen politiek betoog over China houden, maar is nu voldoende geïnformeerd om zijn globale mening te geven.
Dat dankt hij mede aan een informatiebijeenkomst voor sporters en coaches van sportkoepel NOC*NSF. Verhaeren vindt dat hij die dag afdoende is voorgelicht, hoewel hem ook het gevoel bekroop dat zwijgen wordt geprefereerd. „Op een goed moment vond ik dat er te sterk werd aangestuurd op de houding: ‘Jongens, houd je bek maar, dan kom je ook niet in de problemen.’ Maar dat is me te simpel. We maken straks allemaal deel uit van de olympische beweging en gaan naar een land waar grondrechten worden geschonden, waar censuur wordt toegepast en wie weet nog veel ergere dingen gebeuren. Dan moeten we de discussie niet verstommen. Daar is niemand bij gebaat, de Chinezen al helemaal niet.”
Buiten de informatie van NOC*NSF hecht Verhaeren sterk aan de berichtgeving uit Peking van oud-tafeltennisster Bettine Vriesekoop, die Chinees spreekt, het land goed kent en naar zijn inschatting kritisch, maar respectvol over China schrijft. Minder informatief vond hij een beleidsnotitie van Buitenlandse Zaken. „Die ging vooral over de economische belangen. De mensenrechten worden even aangestipt, onder meer van bevolkingsgroepen die ik niet ken. Het sterkt mij in de opvatting dat ik mijn veroordeling vrij algemeen moet houden. Ik kan onmogelijk op alle vragen antwoord geven.”
Een drietal bezoeken aan China heeft Verhaeren wel geleerd dat de werkomstandigheden van bouwvakkers „erbarmelijk” zijn. „Ik hield niet voor mogelijk dat er tegenwoordig nog werklieden in de rij moeten staan voor een kommetje rijst. Maar ik heb het met eigen ogen gezien, evenals de zwemmers van de nationale selectie. Het is goed te weten hoe ons fantastische zwembad tot stand is gekomen. En ik heb ook de plek gezien waar huizen zijn weggebulldozerd om plaats te maken voor de wielerbaan. Dat gaf een tweeslachtig gevoel. Wat in me opkwam? Moet ik wel aan deze Spelen meedoen? Ja, ik heb me dat een moment afgevraagd. Wegblijven uit Peking vind ik een te rigoureuze stap, maar het is goed dat we er met de zwemmers zijn geweest, zodat we ons ruim van tevoren een mening konden vormen.”
Zo blijft het ongenoegen bij Verhaeren sluimeren. Immers, aan zijn ergernis over de matheid van het IOC in het politieke debat, ging zijn woede over het verplaatsen van de zwemfinales naar de ochtenden vooraf. Zijn er misschien parallellen te trekken? Niet echt, vindt de technisch directeur van de zwembond. „De enige overeenkomst die ik zie, is dat recht wordt gepraat wat krom is. Als het IOC de politieke situatie in China afzwakt, is dat hetzelfde als je zegt: ‘Ach, de zwemfinales in de ochtend kunnen geen enkel kwaad’. Dan bagatelliseer je een probleem. Er zijn onlangs testwedstrijden in Peking gehouden. Van de acht finalisten zwommen er zeven ’s ochtends langzamer dan ’s avonds in hun serie. Hoeveel bewijs wil je hebben? Maar het probleem van de ochtendfinales valt in het niet bij dat van de mensenrechten. Als we die zouden kunnen verbeteren door ’s nachts te zwemmen, zouden we dat doen. Wat zo stoort, is die laconieke houding van het IOC, die pose: ‘Waar maak je je druk om?’ Ik weet wel, het IOC moet veel belangen tegen elkaar afwegen, maar volgens mij is er geen groter belang dan het respecteren van mensenrechten.”
Vanuit die overtuiging zou Verhaeren er geen moeite mee hebben als zijn zwemmers actie zouden voeren, zoals de Amerikaanse atleten Tommie Smith en John Carlos, die in 1968 bij de Spelen in Mexico-Stad een zwarte handschoen aantrokken en tijdens de huldiging na de 200 meter hun vuist balden uit protest tegen de onderdrukking van zwarten in Amerika. Verhaeren: „Pieter van den Hoogenband tijdens de huldiging met een Tibetaanse vlag op zijn wang? Ik zou er mee instemmen. Ja, ook als dat in strijd is met het olympisch handvest. Als Pieter goud wint op de 100 meter en hij wil een statement maken voor de mensenrechten, houd ik hem niet tegen. Ik vind alleen wel dat hij daar van tevoren goed over nagedacht moet hebben; zo’n actie moet je niet ter plekke bedenken.”
Hoe begripvol ook, Verhaeren bestempelt de oproep tot een boycot van cabaretier Erik van Muiswinkel als onzinnig. „Een boycot van de Spelen is nog nooit een land ten goede gekomen. Dat hij de discussie op gang houdt, vind ik goed. Maar wegblijven? En dan? De Spelen gaan gewoon door, de winnaars worden gewoon gehuldigd als de nieuwe olympisch kampioen. De Spelen van 1984 in Los Angeles werden geboycot door Oostbloklanden. Jolanda de Rover won goud op de 200 meter rugslag zonder tegenstand uit de DDR. Maar ze is wel voor altijd de olympische kampioen. Punt.”
Wantoestanden aankaarten vindt Verhaeren effectiever dan oproepen tot een boycot. De lethargie van het IOC moet doorbroken worden, vindt hij. „Nu wordt rondgebazuind dat het zo goed gaat met de bouw van stadions. En dat de Spelen in Peking zo fantastisch worden. Natuurlijk worden het geweldige Spelen, laat dat maar aan de Chinezen over, want organiseren kunnen ze. Dat is de discussie ook niet. De discussie is dat er in China mensenrechten worden geschonden en dat er in Peking woonwijken zijn weggevaagd voor de bouw van stadions. Dát wil ik ook gezegd hebben.”