Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Politie, recht en criminaliteit

Hulp bij zelfdoding moet mogen

Zelfmoord is niet strafbaar. Daarom is het vreemd dat hulp bij zelfdoding wel strafbaar is. Anton van Hooff vindt dat het laatste restje middeleeuwse wetgeving ook weg moet.

Op 24 november kreeg de 80-jarige Co de Jong hulp bij de zelfgewenste beëindiging van haar leven. Haar dood kan volgens de wet niet beschouwd worden als euthanasie, want het was geen arts die assistentie bood. Daarom heeft het Openbaar Ministerie de helpers – enkele familieleden en de voorzitter van de Stichting Vrijwillig Leven (SVL) – aangehouden. Zij zouden artikel 294 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht hebben overtreden: ‘Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.’

Op grond hiervan eiste het OM eind vorig jaar een celstraf van acht maanden voor Ton Vink, zelfdodingsconsulent van De Einder. Hij dreigde het derde slachtoffer te worden van een middeleeuwse rest in ons strafrecht, maar hij werd januari van dit jaar door de Amsterdamse rechtbank vrijgesproken.

Wel veroordeeld werden Willem Muns en Jan Hilarius als gevolg van een scherpere interpretatie van het begrip hulp. Muns heeft een gevangenisstraf van één jaar gekregen, Hilarius’ zaak ligt bij de Hoge Raad.

In deze rechtszaken is het telkens de vraag wat onder ‘hulp’ moet worden verstaan. Valt het klaarzetten van de effectieve middelen zonder het gif eigenhandig toe te dienen al onder WS 294.2? Is het per brief geven van advies een instructie? Of zelfs al het doorgeven van een buitenlandse webstek waarop doelmatige middelen te vinden zijn?

De interpretatie van het wetsartikel leidt dus tot onverkwikkelijke discussies. Maar niet alleen de elasticiteit van het begrip hulp is een reden om het artikel af te schaffen. De vraag is waarom hulp bij eigendoding strafbaar zou moeten zijn. Natuurlijk mag het aanzetten tot zelfdoding, bijvoorbeeld om te profiteren van de nalatenschap, niet worden toegestaan. Maar daarover gaat het gewraakte artikel niet. De motivering is ‘eerbied aan het menselijke leven in het algemeen verschuldigd’. Het artikel kwam in het Wetboek van Strafrecht van 1886.

Er bestond indertijd al twijfel over de zinnigheid van de strafbepaling. Zulke gevallen kwamen immers zo weinig voor. De regering kon alleen maar wijzen op de zaak Dettemeijer uit 1859. Deze militair en zijn vriendin hadden besloten samen uit het leven te stappen omdat ze niet met elkaar mochten trouwen. Ze dronken vergif. Bij haar had het wel het gewenste effect, maar hij overleefde. In eerste instantie werd Dettemeijer ter dood veroordeeld, maar in hoger beroep sprak het Hoog Militair Gerechtshof hem vrij: ‘overwegende, dat noch de zelfmoord, noch de medepligtigheid aan zelfmoord bij de Nederlandse wetgeving strafbaar is gesteld’.

Dit militair gerechtshof hield zich aan de liberale normen die toen nog in Nederland golden. Maar in 1886 was het proces van confessionalisering al aan de gang: Nederland moest onder het juk van de gelovige meerderheid.

Ik ontleen deze historische bijzonderheden aan het proefschrift van Helena Weyers uit 2002 Euthanasie: het proces van rechtsverandering (2002). Ze stelt daarin terecht vast: ‘Het is wonderlijk dat de hulp bij zelfmoord wel strafbaar is gesteld, daar zelfmoord dat niet is.’ We hebben immers een op Franse leest geschoeid strafrecht dat een product is van de Verlichting. In Engeland – waaraan Napoleon voorbijging – was tot 1961 een zelfmoordenaar strafbaar, in Ierland zelfs tot 1993. In de praktijk stelde die strafbaarheid overigens allang niets meer voor. Sinds het sinds midden negentiende eeuw stelde de coroner plichtmatig vast dat de betrokkene bij zijn zelfmoordpoging niet compos mentis, bij zinnen, was geweest.

Onder het ancien regime had ook het Europese continent een wettelijke taboeïsering van zelfmoord. Het was de tijd dat de staat meende voor het zielenheil van zijn onderdanen te moeten zorgen. Het christendom wijst immers (net als andere monotheïstische religies) zelfdoding af als de ultieme verwerping van Gods genade. Zelfs Judas had nog gered kunnen worden, evenals de goede rover die met Jezus gekruisigd werd. Maar Judas verhing zich. Zo beroofde hij zich van de mogelijkheid op het laatste moment nog vergeving van zonden te krijgen. Judas werd overigens pas laat de aartszondaar. Hij werd dat door toedoen van Augustinus (354-430). De kerkvader gebruikte hem naast andere creatieve bijbelse argumenten om tot zijn stelling te komen: ‘Wie zichzelf doodt, is een moordenaar’(Qui se ipsum occidit homicida est; De civitate Dei 1.17).

Op grond van Augustinus’ autoriteit stond de kerk aan een zelfmoordenaar slechts een ‘hondenbegrafenis’ toe. Het lijk van zo’n gedoemde mocht de gewijde grond van het kerkhof niet ontheiligen. Daarom werd op 22 december 2006, de dag dat Ton Vink de strafeis hoorde, in Italië aan de zestigjarige Piergiorgio Welby een kerkelijke begrafenis geweigerd. Het op zijn wens uitschakelen van de beademingsapparatuur moest immers als zelfmoord gelden.

De wereldlijke autoriteiten van het premoderne Europa steunden de kerkelijke verdoeming door een zelfmoordenaar ook na zijn dood te straffen. Zijn lijk werd door een venster of een speciaal daarvoor gemaakt gat uit het huis verwijderd. Vervolgens werd het door de stad naar het galgenveld gesleept. Daar werd de dode aan de galg gehangen of aan het hoofd in de mikke gestopt, een paal uitlopend in een gaffel. De stoffelijke resten werden op allerlei wijzen onteerd. Soms werd het lijk met het gezicht naar beneden in west-oost-richting begraven, dit alles om aan de dode de Opstanding te ontzeggen. Ook het drijven van een paal door het lichaam gold als een probaat middel om een zelfmoordenaar de kans op een eeuwig leven te ontnemen. Verbranden van het lichaam had hetzelfde doel. Zo bepaalde in 1533 een Utrechts gerechtshof dat het lijk van een vrouw die de hand aan zichzelf had geslagen, op een slee naar de Neude moest worden gesleept en aldaar tot as worden verbrand.

De moderne staat laat ieder, naar het woord van Frederik de Grote, op zijn eigen manier zalig worden. Hij bestraft daarom zelfmoord allang niet meer. Bestraffing van hulp bij eigendoding is een anomalie. Daarom moet dat christelijke fossiel uit het strafrecht verdwijnen

Dr. Anton J.L. van Hooff is klassiek historicus aan de universiteit van Nijmegen. Hij is lid van de adviesraad van de Stichting Vrijwillig Leven.