Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

De vis rot vanaf de kop

Giovanni Verga beschrijft in ‘I Malavoglia’ hoe een vissersfamilie tussen de wielen van de moderne tijd raakt. Een klassiek meesterwerk uit 1881 dat ruist als de zee is opnieuw vertaald.

De rotsen voor Aci Trezza door Jakob Philipp Hackert (1793) Foto akg images / Electa 5IT-A1-B1-1793-1 Aci Trezza, Isole dei Ciclopi / Hackert Aci Trezza (Gemeinde Aci Castello, Prov.Catania, Sizilien), Riviera dei Ciclopi, Isole dei Ciclopi. - 'Die Klippen von Aci Trezza'. - Gemaelde, 1793, von Philipp Hackert (1737-1807). Oel auf Leinwand, 143 x 220 cm. Inv.Nr. 1977/78, 947 Caserta, Palazzo Reale. E: Aci Trezza, Isole dei Ciclopi / Hackert Aci Trezza (Aci Castello region, Catania Province, Sicily), Riviera dei Ciclopi, Isole dei Ciclopi. - The Cliffs of Aci Trezza. - Painting, 1793, by Philipp Hackert (1737-1807). Oil on canvas, 143 x 220cm. Inv.no. 1977/78, 947 Caserta, Palazzo Reale.
De rotsen voor Aci Trezza door Jakob Philipp Hackert (1793) Foto akg images / Electa 5IT-A1-B1-1793-1 Aci Trezza, Isole dei Ciclopi / Hackert Aci Trezza (Gemeinde Aci Castello, Prov.Catania, Sizilien), Riviera dei Ciclopi, Isole dei Ciclopi. - 'Die Klippen von Aci Trezza'. - Gemaelde, 1793, von Philipp Hackert (1737-1807). Oel auf Leinwand, 143 x 220 cm. Inv.Nr. 1977/78, 947 Caserta, Palazzo Reale. E: Aci Trezza, Isole dei Ciclopi / Hackert Aci Trezza (Aci Castello region, Catania Province, Sicily), Riviera dei Ciclopi, Isole dei Ciclopi. - The Cliffs of Aci Trezza. - Painting, 1793, by Philipp Hackert (1737-1807). Oil on canvas, 143 x 220cm. Inv.no. 1977/78, 947 Caserta, Palazzo Reale. akg-images / Electa

Giovanni Verga: De Leeglopers (I Malavoglia). Vert. Yond Boeke en Patty Krone. Athenaeum – Polak & Van Gennep. 318 blz. € 32,50

Het dorp Aci Trezza ligt opgevouwen in een nis aan de oostkust van Sicilië, achter een rij rotsbrokken die, dat weet iedereen hier, de cycloop de vluchtende Odysseus achterna heeft gesmeten. De cycloop gooide mis, Odysseus ontsnapte, en sindsdien waken de steenklompen over het dorp. Ze laten gaan en ze houden tegen, ze bepalen alles, tot en met het geluid van de zee. Althans, dat is de rol die Giovanni Verga (1840- 1922) ze gaf in zijn roman I Malavoglia (1881), legendarisch door zijn politiek-sociaal bewogen inhoud en niet minder door zijn ruisende stijl. Het boek werd als De Leeglopers in het Nederlands vertaald door Yond Boeke en Patty Krone.

Het is een eigentijdse familietragedie en een die zich, tegen de literaire mores van Verga’s dagen in, niet afspeelt in de betere kringen. De kinderrijke vissersfamilie Toscano heeft een oud dak boven het hoofd en een oud schip onder de versleten broek – gebrek is gewoon maar dat was het altijd en ze wanen zich veilig. Verga tekent de gezinsleden, hij kleurt ze in met kleine observaties en zet ze af tegen hun schilderachtige dorpsgenoten. En net als alles wel erg comfortabel en lieftallig wordt, laat hij de sfeer omslaan. De vissersschuit, die niet voor niets ‘de Voorzienigheid’ heet, lijdt schipbreuk en de folklore van het vissersgezin met zijn nette armoe gaat aan flarden. Ja, ze blijven rechtschapen en eerlijk en betrouwbaar, maar tegen welke prijs? Hun gedrag confronteert de dorpsgemeenschap met een gewetensvraag omdat de bewoners het zich juist steeds minder kunnen permitteren om te deugen.

Het dorp speelt mooi weer, maar het is met angst besmet, want het wordt bedreigd. Door een slinkende visstand. Door de politieke onzekerheden van de recente Italiaanse eenwording (1870). Door een regering in een verre hoofdstad die het jonge manvolk wegsluist naar dienstplicht en oorlog en, zonder begrip voor ansjovisvissers, extra belastingen heft op zout. Iedereen, arm en rijk, is meer en meer uit op de mogelijkheid om een ander een hak te zetten, want zo zorg je in deze tijden voor jezelf.

Versluierd suggereert Verga de emigratiegolf die in die jaren op gang kwam. Jonge mannen verdwijnen, velen mislukken en komen terug. Tragisch? Toch ook weer niet, want, schrijft hij, het ergste is je eigen dorp te moeten verlaten, ‘waar zelfs de straatstenen je kennen’.

In zijn ‘Voorwoord’, dat hij ook ‘Verantwoording’ had kunnen noemen, excuseert Verga zich op gedragen toon voor zo ongeveer zijn hele boek. Voor zijn belangstelling voor emigratie. Voor de simpelheid van zijn personages, zijn stijl en zijn verhaal. Hij kondigt een romancyclus aan waarvan De Leeglopers deel één is en waarin hij zich zal bezighouden met het menselijk ‘streven naar een beter lot’, de ‘onstuitbare stroom van de vooruitgang’ en het ‘mechanisme van de hartstocht’.

Wat ik zeggen wil: sla deze pagina’s huiswerk over. Ze voegen weinig toe, ze kunnen wachten tot na de fenomenale slotzin van De Leeglopers.

Want je begint te lezen en je wordt meegesleept naar een vreemde verre wereld in een vreemde verre tijd. En je staat versteld: wat een helderheid, wat een directheid, wat een liefde voor al die personages, ook voor de hufters, die je allemaal leert kennen met hun nukken en hun onzekerheden. Je ziet ze en je hoort ze, in de indirecte rede die Verga veel hanteert en die hij listig van vuur voorziet met snippers direct weergegeven dialoog.

Is het vergezocht om de roman te associëren met Nederland, met Op hoop van zegen (1901) van Herman Heijermans? Er zijn zowel inhoudelijk als stilistisch zulke overeenkomsten dat ik zou willen weten of Verga’s roman misschien een inspiratiebron voor dat toneelstuk is geweest. Maar Heijermans’ biograaf Hans Goedkoop noemt Verga niet en ik heb niet kunnen vinden of er onderzoek naar is gedaan.

Giovanni Verga kwam uit Catania, de grote stad in de buurt van Aci Trezza. Dat dorp riep hij in De Leeglopers op zoals het was en zoals het, aangevuld met scooters en neonlicht, nog altijd is. Ook nu nog waarborgen de zwarte cyclooprotsen een sfeer van fatalisme en nog altijd is het dorp een verzameling tegen de klippen op gekrulde straatjes, waar het onmogelijk is om niet te weten wat een ander doet of laat. In Verga zinderde de hardvochtige charme van het locale dialect. Die bracht hij in stelling, tegen de literaire traditie van zijn dagen in. Op het effect van deze precieze ‘decorbouw’ liften de personages als het ware mee. Het maakt ze waarheidsgetrouw, ook al zijn ze geënt op bekende formules: de zich opofferende dochter, de kromgewerkte pater familias, de zoon die niet wil deugen, de kwaadspreekster, vul ze maar in. Maar tot op de dorpelingen in de kleinste bijrollen doen ze authentiek aan, alsof we ze zien in een speelfilm in documentaire stijl.

Die film bestaat. Luchino Visconti verfilmde I Malavoglia in 1948, en noemde hem La terra trema. Hij wijzigde het verhaalverloop radicaal. Visconti was in die periode een voorvechter van de zogenaamde neorealistische cinema, en vond dat films zoveel mogelijk de werkelijkheid moesten tonen zoals die is. Verga streefde naar ‘verismo’, een literaire weergave van het ware, die niet noodzakelijk realistisch hoefde te zijn. Verga’s milieu- en sfeertekening werden door Visconti behouden, plus zijn karaktertekeningen en een groot aantal van zijn beelden. Wie Verga’s beschrijving leest van de vissersvrouwen die uitkijken naar hun, in de storm uitgevaren, mannen, ziet ze voor zich. Wie in de film La terra trema hun silhouetten onderscheidt, in flapperende zwarte omslagdoeken tegen de achtergrond van de Aci Trezza-rotsen, weet dat Visconti hetzelfde heeft gezien toen hij deze passage las.

De film nam niet de bijnaam over waarmee in het boek het dorp de familie Toscano siert: ‘de Malavoglia’s’. Die bijnaam bedoelt nou net níét te zeggen dat ze ‘kwaadwillig’ zijn. Dit dorp pest met bijnamen die juist het tegendeel van iemands eigenschappen benoemen. Een extreem kleine vrouw heet ‘de Lange’, de sloerie van het dorp heet ‘de Kwezel’. En de familie Toscano wordt ‘de Kwaadwilligen’ genoemd, omdat zij, schrijft Verga, ‘allemaal eerlijke hardwerkende vissers’ zijn.

De vertalers zagen af van de letterlijke betekenis van de bijnaam, die tevens de romantitel is. Ze zochten het in een parafrase en kwamen uit op ‘Leeglopers’. Als er toch geparafraseerd wordt, had ‘Leeglopers’ misschien ook ‘Klaplopers’ kunnen zijn. ‘Leeglopers’ verwijst vooral naar hard werken. ‘Klaplopers’ duidt op het tegendeel van wat deze familie tegen elke prijs wil zijn: mensen die altijd hun schulden voldoen. Niet voor niets zijn ze het favoriete slachtoffer van de plaatselijke woekeraar (die vanwege zijn constante gebid, gesmeek en geklaag trouwens recht voor zijn raap de bijnaam Crocifisso kreeg, ‘kruisjesslaander’). Hij weet dat deze familie zal betalen en dat hij elke lire uit ze zal kunnen wringen.

Het is een van de weinige onzekerheden wat betreft deze vertaling, een nieuwe na die van 1951 die, inadequaat en romantiserend, koos voor de titel Het huis bij de mispelboom.

Vertalers Boeke en Krone kozen voor lenig Nederlands met een volkse Schwung, zie bijvoorbeeld hun inventieve vertaling van het schelden en kankeren: ‘Het is tuig van de richel, het vaderland kan hun geen zak schelen!’ Het brengt de tierende Don Franco, apotheker annex would-be revolutionair, tot leven en het verbindt vele decennia.

De lakmoesproef was het vertalen van de talloze uitdrukkingen en gezegdes die in het dorp worden gebezigd. Ze zijn een dekmantel om recht te praten wat krom is, een excuus voor het geven van een ongezouten mening en ook de smeerolie voor menig gesprek. Ze brengen de gemoederen tot bedaren, ze vormen de zwaarte van de werkelijkheid om tot iets begrijpelijks. Ze zijn toverspreuken, bezweringen, een vorm van rituele reiniging, en ze werden knap want navenant vertaald. ‘Ongelijke aard dient niet gepaard’. ‘Tevreden mensen hebben niets te wensen’. ‘Komt het uit een degelijk nest, is het meisje op haar best’. ‘De vis rot vanaf de kop’. Wij kennen deze gezegdes niet, voor ons zijn dit geen staande uitdrukkingen. Maar ze glanzen alsof ze zijn opgewreven door veelvuldig gebruik.

Niet alleen in die uitdrukkingen manifesteert zich de schoonheid van Verga’s pen. Pure poëzie is de slaapdronken mijmering van een jonge vrouw over de sterren en de wereld en haar eigen plaats daarin. Ontroerend zijn de details waarmee hij een gemoedstoestand aangeeft. Een verliefde ezeldrijver is verlegen, daarom legt hij knopen in zijn zweep en haalt ze er weer uit, je ziet ‘m frutselen. Technisch knap besprenkelt Verga zijn verhaal steeds sterker met de roddel die het dorpsleven ten slotte ontwricht. Gewiekst legt hij de fundamenten voor een fatale steekpartij. Het geweld zit in de lucht maar als het dan eindelijk zijn beslag krijgt flitst het mes toch onverwacht, en is het binnen een alinea voorbij. Het gaat snel, blindelings en daarna is niets meer zoals het was.

Die literaire finesse dient niet ter verzachting van wat Verga kwijt wil. Zijn onderwerp is het onrecht dat kansarme mensen nog kanslozer maakt en hij raakt aan herkenbare problemen. Als corruptie normaal is gedragen de mensen zich venijnig als dieren. Zolang de mensen rijkdom blijven verwarren met fatsoen zullen ze niets leren.

De eerste generatie Sicilianen die eind 19de eeuw bij gebrek aan alles zijn heil zocht in Amerika, en misschien al bij aankomst op Ellis Island besefte dat het niets met ze zou worden, legde hij vast in ’Ntoni Leegloper, de enige van het gezin die zal voldoen aan de letterlijke betekenis van die bijnaam. Steeds beduchter voor de eb en de vloed van de armoede, ontwikkelt ’Ntoni zich tot een dronkelap en een fatalist. Hij doet denken aan de hedendaagse jochies die te pas en te onpas roepen dat ze ‘respect!’ willen, en als ze dat dan krijgen geen idee hebben wat ze ermee aanmoeten.

De laatste zin van de roman is een observatie van deze ’Ntoni, terug in het dorp waar hij weer weg moet, want hij hoort er niet meer thuis. Hij heeft nog een laatste keer de dag afgewacht op het dorpsplein en stelt dan vast: ‘Maar wie het allereerst aan zijn dag begonnen is, is Rocco Spatu.’

Wat betekent dit? Hoe kan dit de laatste zin zijn?

Rocco Spatu is de grootste nietsnut van het dorp en hij is er het vroegst bij? Maar vergeet niet dat dit een tragedie is, en dat het noodlot de hoofdrol speelt. ’Ntoni en Rocco Spatu kunnen niet voldoen aan de eisen die de moderne tijd stelt. Voor emigratie zijn ze niet geschikt, voor de lessen van de oudere generatie missen ze het geduld, met fundamenteel gebrek kunnen ze niet meer omgaan. Ze vallen overal buiten, hun plaats is de goot. Op hun manier lijden ze. Dat is hard werken en dat valt niet per definitie minder zwaar dan het traditionele arme-mensenleed van hun dorpsgenoten.

Giovanni Verga raakte met De Leeglopers aan een tijdloos probleem, en misschien moet de titel van zijn boek toch niet in zijn tegendeel worden opgevat, maar letterlijk genomen: dit boek gaat over de jonge mensen die worden verpletterd door een nieuwe tijd. Ze vechten, ze vervreemden zich van hun oude leven en ze kunnen niet meer terug. Ze zijn verloren.