De glimmende SUV’s zorgen er voor permanente verkeersopstoppingen. Onbehouwen types en hun liefjes met lange benen en korte rokjes flaneren door het uitgaanscentrum. Odessa, traditioneel de stad van dieven en artiesten. De haastig opgetrokken gevels van spiegelglas verlenen de monumentale binnenstad hier en daar een Marbella-achtige glans. Maar van blatnjak, het eens zo populaire levenslied van de criminele klasse, geen spoor. Op een terras bovenaan de Potjomkintrappen zit Nikolaj Vladov, auteur van een nog te verschijnen boek over blatnjak, een overzichtswerk van 40 jaar misdaadmuziek.
Nikolaj Vladov woonde in de sovjet-tijd als geluidsassistent talloze illegale opnamesessies bij van ‘blatni’-artiesten. Die werden georganiseerd in leegstaande huizen in de Moldavanka. Vladovs doffe ogen beginnen te glinsteren als hij vertelt over de spannende ‘ongeregistreerde activiteiten’ van het opname-team. Vladov: „Het lastigste was om de muzikanten uit de buurt van de drank te houden. We schonken pas als de muziek op band stond.”
Als badplaats was
Odessa een ideaal distributiepunt voor verboden muziek. „Aan het einde van de zomer namen badgasten uit alle delen van de Sovjet-Unie de banden en cassettes met illegale opnames mee naar huis. Binnen een maand hadden de opnamen zich over het hele land verspreid.” De ‘organen’, zoals de geheime dienst werd genoemd, waren blij als ze beslag wisten te leggen op banden: tot hoog in de partij toe werd er naar blatnjak geluisterd.
Nu is het gros van de muzikanten vertrokken uit Odessa, dat de hoogste emigratie kent van de voormalige Sovjet-Unie sinds de jaren ’80. Vladov verkoopt tegenwoordig damesondergoed op de markt. In de avonduren werkt hij aan zijn boek over glorieuzer tijden.
Odessa is de bakermat van de blatnjak. De havenstad aan de Zwarte Zee, voormalige vrijhaven, smeltkroes van nationaliteiten, door haar inwoners liefkozend ‘Mama’ genoemd, wordt al sinds de stichting 212 jaar geleden vereenzelvigd met smokkel en andere louche praktijken. Vanwege de vrijhandel en een vrij vestigingsbeleid trok de stad niet alleen handelaren, avonturiers en gelukzoekers vanuit heel Europa, maar ook gevluchte lijfeigen en criminelen. Hier, aan de rand van de Oekraïne, ontstond onder invloed van ondermeer de Moldaviërs, Turken, Grieken en vooral joden een rijke muziekcultuur.
De muziek klonk overal: op binnenplaatsen, in keukens, huiskamers, restaurants en achterafbarretjes, op bruiloften. Met name de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw brachten een vloed aan gangsterballades voort als Limontsjiki, Moerka en Na Moldavankje. Met de citroenen die in het lied Limontsjiki op een balkonnetje groeien worden gestolen miljoenen bedoeld.
Moerka is een gevreesde vrouwelijke bendeleider, en in Na Moldavankje wordt de veroordeelde maffiabaas Kolka de Invalide in zijn strafkamp door rivalen omgebracht omdat hij tegen alle dievenwetten in heult met de kampleiding. Het zijn rauwe liederen, in dieventaal gezongen, met speelse, humoristische teksten en een licht oriëntaalse inslag.
Het ondergrondse karakter verleende de muziek een sterke aantrekkingskracht: voor een sovjetburger was het luisteren naar blatnjak een rebelse daad.
Aanvankelijk werden ze ‘niet-traditionele liederen’ genoemd. Behalve als blatnjak staat het genre ook bekend als sjanson – wat niets te maken heeft met het Franse lied. De blatnije pesni (dievenliederen) gaan uitdrukkelijk over drank, drugs en misdaad, over het leven in de kampen, over codes, wetten en moraal van het dievengilde. „Dit dievenbestaan is erger dan vergif,” roept in een van de liederen een getergde gangster, maar tegelijk wordt het hartstochtelijk geleefd.
Het is stil geworden op de ooit zo levendige binnenplaatsen van de volkswijk Moldavanka. Uit de marsjroetki (minibusjes) op de Oude Portofrankostraat, die de wijk scheidt van de vroeger belastingvrije binnenstad en zo de as van de contrabande vormde, schalt het plastic geluid van popsa, Russische en Oekraïense popmuziek. Het gemeentebestuur heeft een verbod op blatnjak in het openbaar vervoer uitgevaardigd: moeders van jonge kinderen nemen aanstoot aan de grove teksten met de vele schuttingtaal.
Een van de laatste plekken waar het Odessalied nog klinkt is Gambrinus, een café in een kelder. Maar verdwenen is tegenwoordig het begeleidingsorkestje. Vier avonden in de week speelt een violist van pensioengerechtigde leeftijd de bekende deuntjes, begeleid door een toetsenist. Door het gebrek aan animo en het onophoudelijk onderling gekibbel lijken de twee muzikanten zelf nog het minst te geloven in de overlevingskansen van het genre.
Aleksej Semenisjtsjev
is gitarist van de Mamin Deti Klezmer Band (Mama’s Kinderen Klezmer Band). Hij streeft er naar met zijn band iets van de spanning en sensatie van authentieke blatnjak op te roepen. „Blatnjak is een soort karaoke geworden,” zegt hij. „Clubeigenaren duwen liever een schijf in een apparaat en laten er iemand bij zingen dan dat ze geld uitgeven aan echte muzikanten.” Een tijdlang heeft Semenisjtsjev de wekelijkse ‘Show van Odessaliederen’ verzorgd in club Dzjentelmen. Maar na problemen met de uitbater is de band weer dakloos. Nu zoekt hij in dranklokaal ‘Bij Vrienden’ troost bij een glas sterke zwarte thee en kauwt hij op een stuk citroen. Semenisjtsjev: „Er zijn altijd twee categorieën artiesten geweest in de Sovjet Unie. Je had de sterren die op alle grote podia stonden. En er waren de neoedatsjniki, letterlijk de pechvogels. Die liepen in oude versleten kleren en leefden als zwervers. En hoewel ze nergens officieel optraden, waren ze in de hele Sovjet-Unie bekend en luisterde iedereen naar hun muziek.”
De blatnjak-artiest bij uitstek was neoedatsjnik Arkadi Severni, van wie tijdens zijn leven nooit een plaat is uitgekomen. Hoewel afkomstig uit Ivanovo vlak onder Moskou, was Severni een onuitputtelijk bron van Odessaliederen. Hij had een unieke stem waaruit onpeilbare droefenis klonk. Hij stierf in 1980.
Er bestaat geen twijfel over: in de gangsterballades draait het meer om de teksten dan om de muziek. Odessieten staan bekend om hun bloemrijk taalgebruik, met overdrijving, verdraaiing en verdichting als voornaamste stijlfiguren.
In de sovjettijd was
materni jazik of mat, zoals de kunst van grof taalgebruik in het Russisch heet, voorbehouden aan een exclusieve groep criminelen. Maar vanaf eind jaren tachtig raakte, tegelijk met het toenemend banditisme, het dievenjargon in brede lagen van de bevolking in zwang, zoals de blanke jeugd in de Amerikaanse suburbs de taal uit de zwarte getto’s gingen bezigen. Blatnjak vercommercialiseerde en werd grover en platter. Voor bezorgde burgers raakte het genre in diskrediet. Op de redactie van het kleine commerciële radiostation Odessa-Mama, de zender voor sjanson en Odessaliederen, regent het aanhoudend klachten. Presentator Anatoli Larin vindt alle misbaar over vuiligheden en geweld in de sjanson-teksten overdreven. „Heeft iemand ooit aanstoot genomen aan Brechts Mackie Messer?” stelt hij retorisch „Daar spat het bloed toch ook van af.”
In een krappe ruimte bovenin een leegstaand flatgebouw presenteert hij het programma Kontsert Po Zajavke (Nummers op Verzoek). Ambtenaren in Kiev, die sowieso nogal argwanend staan tegenover het mondainere Odessa, houden de zender goed in de gaten. Als er een liedje wordt gedraaid dat de autoriteiten niet zint, komt het Odessa-Mama op een waarschuwing te staan. Bij de tweede waarschuwing wordt de zendvergunning ingetrokken. Larin begrijpt dat het voor het nationaal bewustzijn belangrijk is het Oekraïens te stimuleren. „Maar dat gaat wel ten koste van de lokale cultuur. Het resultaat: overal ter wereld worden liederen uit Odessa gespeeld, van Moskou en Berlijn tot New York en Tel Aviv. Behalve in Odessa zelf.”