Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Economie

‘We verbranden gigantisch veel voeding’

Het gebruik van biobrandstoffen is bezig met een enorme opmars. Maar de populariteit kent een keerzijde. Voedingsbedrijven gebruiken dezelfde grondstoffen. Er ontstaat schaarste en de prijzen schieten omhoog.

Bij Rinie Nijenhof is de biodiesel 6 eurocent goedkoper dan normale diesel. Het prijsvoordeel lokt menig automobilist naar zijn tankstation in Kranenburg, vlak over de grens bij Nijmegen. Zo gaat het niet alleen bij hem, zegt Nijenhof vanachter de met snoepgoed, krasloten en ansichtkaarten volgestouwde toonbank. Biodiesel is booming in Europa, met name in Duitsland. Sinds 2000 is de productie vertienvoudigd tot 6 miljoen ton – omgerekend zo’n 2 procent van de markt. Niet iedereen wordt gelukkig van die cijfers.

Bij voedselfabrikanten groeien de zorgen. Grondstoffen zoals raapzaad-, zonnebloem- en sojaolie worden niet alleen meer verwerkt in voedingsmiddelen, maar dienen sinds kort ook als basis voor biodiesel. Gevolg: grote schaarste en prijzen die omhoogschieten.

„We maken ons zorgen over de stijgende prijs van raapzaadolie”, zegt een woordvoerder van voedselfabrikant Unilever. Het bedrijf verwerkt de grondstof in margarine en sladressings. Ook fabrikanten van frituurvet klagen over de gestegen prijs van raapzaadolie. Ze hebben moeite om de hogere kosten door te berekenen aan de klant. De supermarkten zijn in een prijzenoorlog verwikkeld en drukken de prijzen juist omlaag. „We zitten in een dubbele whammy”, zegt Dirk Callaert van het Belgische bedrijf Vandemoortele, dat margarine, frituurvet en sojaproducten verkoopt.

De recente plannen van de Europese Commissie maken het er niet beter op. In 2020 moet het aandeel van biobrandstoffen in de transportsector nog eens zijn vervijfvoudigd tot 10 procent, zo is vorige maand afgesproken. De ambitieuze cijfers dienen vele doelen: ze moeten de opwarming van het klimaat afremmen, de toenemende energieafhankelijkheid van olierijke staten zoals Saoedi-Arabië, Irak en Iran verminderen, en de Europese boeren aan een alternatieve bron van inkomsten helpen. Maar tegen welke prijs? Voedselproducenten voorzien een verder groeiende schaarste aan grondstoffen, en prijzen die door het plafond gaan.

Unilever heeft meer dan alleen economische zorgen. Het bedrijf vreest vervanging te moeten gaan zoeken voor raapzaadolie, terwijl de grondstof door zijn samenstelling (veel onverzadigde vetzuren) juist gunstig is voor hart en bloedvaten. Worden sommige voedingsmiddelen dan ongezonder door de opkomst van de biobrandstoffen? „Het zou kunnen”, zegt de woordvoerder van Unilever.

In de Verenigde Staten is iets dergelijks aan de gang. Geholpen door overheidssteun schiet daar de productie van bio-ethanol omhoog. De brandstof wordt door benzine gemengd – in Amerika rijden voornamelijk benzine-auto’s, terwijl in Europa het dieselpark de overhand heeft. Het snel toenemende aantal bio-ethanolfabrieken trekt steeds meer maïs naar zich toe, want dat is hun grondstof. De fabrieken verwerken inmiddels eenvijfde van de totale Amerikaanse maïsproductie. Veehouders waarschuwen voor een tekort aan maïs voor in hun veevoer. In Mexico klaagt de regering dat de prijs van tortilla’s met een kwart is gestegen, omdat het land minder maïs uit Amerika kan importeren – hoewel er ook twijfels zijn over die klacht, want Mexico importeert vooral gele maïs uit de VS en voor tortilla’s vormt juist witte maïs vaak de basis.

Producenten van biobrandstoffen noemen de reacties van de voedingsindustrie overdreven en eenzijdig. In de recente stijging van grondstofprijzen spelen talloze factoren een rol. De snel toenemende welvaart in China bijvoorbeeld. Daardoor schiet de vraag naar vlees, en dus naar veevoer, omhoog. Het verschuivende consumptiepatroon in het westen, van dierlijke naar plantaardige vetten, speelt ook mee. Dan is er nog de voedingsindustrie zelf, zegt Dominique Dejonckheere van de Europese landbouworganisatie Copa-Cogeca. „Door de angst voor genetisch gemodificeerde soja uit Amerika, zijn Europese voedingsbedrijven deels overgestapt op andere grondstoffen zoals raapzaad, waarmee ze de schaarste verder hebben vergroot”, zegt ze.

Bovendien passen boeren hun teelt aan de vraag van de markt aan, zegt Dejonckheere. Gaan de prijzen voor soja, maïs en raapzaad omhoog, dan gaan ze die gewassen meer verbouwen. Waardoor de prijzen op termijn weer dalen. Het wereldwijde areaal soja is in tien jaar tijd met 50 procent gegroeid, met name in Brazilië en Argentinië. En het zal voorlopig blijven groeien. In Indonesië en Maleisië schieten palmolieplantages uit de grond. Raapzaad wordt in Europa, China en Canada meer aangeplant.

Die trend echter stuit milieuorganisaties weer tegen de borst. Ze zien de uitbreiding van de landbouwgronden ten koste gaan van natuurgebied en regenwoud.

Dejonckheere vindt het begrijpelijk dat boeren zich aan de markt aanpassen. Zeker in Europa, want dat wil zijn boeren minder afhankelijk maken van subsidies. „Doen ze dat, is het weer niet goed”, zegt ze. Moet je het boeren kwalijk nemen dat ze juist die gewassen gaan verbouwen waar ze financieel voordeel bij hebben, vraagt ze zich af.

In de VS maken landbouwdeskundigen zich intussen zorgen over de gevolgen van de explosief stijgende bio-ethanolproductie. De vraag naar maïs is zo groot, dat de prijzen naar verwachting voorlopig hoog blijven. Dat maakt veevoer, en daardoor vlees, duurder. En dat kan de concurrentiepositie van Amerikaanse vleesexporteurs op de wereldmarkt ernstig schaden. Een miljardenbusiness dreigt zo in te storten.

Inmiddels heeft de wal het schip gekeerd. De olieprijzen zijn het afgelopen jaar gezakt, terwijl de grondstofprijzen van maïs, sojaolie en raapzaadolie hoog zijn gebleven. Het heeft de ontwikkeling van biobrandstoffen geremd. Zo lagen er circa twintig plannen voor de bouw van een biodiesel- of bio-ethanolfabriek in de Rotterdamse haven. Ze zijn bijna allemaal weer van tafel. „Dit is net zoals vele andere sectoren een cyclische business, met ups en downs”, zegt Dejonckheere.

Zij denkt dat de concurrentie tussen de voedingsindustrie en de transportsector zal afnemen. De oorzaak: nieuwe technologie. Her en der ontwikkelen universiteiten en bedrijven manieren om biobrandstoffen te maken uit plantaardig afval. Stro, houtsnippers, graanresten. Dus geen maïs- en graankorrels, of raapzaad meer. De Nederlandse alcoholproducent Nedalco heeft vorige maand aangekondigd zo’n type bio-ethanolfabriek te gaan bouwen, samen met een Amerikaanse partner.

Maar Calleart van levensmiddelenproducent Vandemoortele verwacht voorlopig geen oplossing van deze technologie. Het duurt volgens hem nog zeker tien jaar voordat ze op serieuze schaal kan worden ingezet. Te laat dus voor de ambitieuze doelstellingen van 2020. Europa zal tot die tijd massaal gebruik moeten blijven maken van raapzaad, soja, graan. Hij houdt zijn hart vast. De totale wereldproductie van plantaardige oliën bedraagt op het moment slechts 3 procent van het volume aan brandstoffen. Dus hoe moet Europa ooit die 10 procent in 2020 halen, vraagt Calleart zich af. „Er dreigt een hopeloos tekort aan plantaardige oliën”, zegt hij. „Het is van de zotte. We zijn gigantisch veel voeding aan het verbranden.”

Bij het pompstation van Rinie Nijenhof spelen al deze argumenten geen rol. De klanten komen bij hem biodiesel tanken voor de gunstige prijs, zegt Nijenhof. Klaar. Verhalen over concurrentie met voeding? Of het kappen van regenwoud? Nijenhof: „Daar hoor ik nooit iets over.”