Daar mijn gapende mond toch al open is stop ik er maar meteen het laatste stukje van mijn vers afgebakken sesamzaadbolletje in. Enige hersenactiviteit zal ik deze maandagmorgen niet nodig hebben, bedenk ik verheugd. En terwijl ik mij laat vallen op de met schapenvacht bedekte fauteuil vult de lucht zich met de zalige klanken van maandagmorgentekenfilms.
Toch dwalen tijdens de grappige verhalen van Piet Piraat en zijn vrienden mijn gedachtes af. En zelfs het door mij verafgode Bassie en Adriaan met ‘Het geheim van de sleutel’ boeit me vandaag niet half zo veel als normaal. Onrustig zap ik wat in het rond. Ik erger me aan het plotselinge onvermogen te kunnen genieten van de normaal zo heerlijke luiheid. En dan besef ik iets vreselijks.
Ik ben besmet met ‘het gevoel’. Dat stompzinnige gevoel waar je tientallen mensen over hoort praten maar altijd bulderend om moet lachen. Maar nu heeft het ook mij gegrepen en dat is niet grappig. Ik heb het gevoel dat ik wat mis in mijn leven. Het gevoel dat het allemaal te makkelijk is. Dat dit westerse luizenleventje wat ik leef uitzichtloos saai is, dat het avontuur en extremiteit mist. Afgaande op wat mensen in mijn omgeving die zochten naar ‘het gevoel om eens echt te leven’ hebben gedaan, heb ik drie keuzes.
Ik kan mij het lot van zielige kindjes in derdewereldlanden aantrekken en daarheen afreizen om billen af te vegen en kleihutjes te bouwen. Ik kan gaan backpacken in respectievelijk, Thailand, Nieuw-Zeeland, Australië of Zuid- Amerika, en er op internet een weblog over bijhouden waarin ik iedereen verveel met mijn verhalen over diarree. Ik kan lekker thuisblijven en mij compleet verliezen in feesten, belachelijke hoeveelheden drugs en seks en een zelf uit te kiezen semi-hippe undergroundmuziek-, acteer- of kunstscene.
Ja kut. Ik heb daar echt superweinig zin in. Maar ik heb iets bedacht. Iets wat beter bij mij past, iets wat bijzonderder, extremer en avontuurlijker is dan die paar hippe opties. Iets waardoor ook ik ‘eens echt kan gaan leven.’ Ik wil oorlog zien. Niet in de krant of op internet. Ik wil erbij zijn. Ik wil zelf vechten, schieten en oog in oog staan met een behaarde woestijnneger voordat ik hem doodmaak. Oorlog lijkt mij prachtig. Het moet wel heerlijk zijn om zo terug te gaan naar de essentie van alles, het overleven.
Als je verder durft te kijken dan die moraal van schoolboeken, overheid en het acht uur Journaal valt te ontdekken dat oorlog veel goeds brengt. Het staat garant voor enorme technische en economische vooruitgang. Het leven na de oorlog wordt voor de winnaars dus nog comfortabeler en luier dan ooit tevoren. Oorlog zet mensen aan het denken, het dwingt hen een mening te vormen over zaken die er toe doen. Zo kom je erachter wat voor mensen je om je heen hebt. Wie je kan vertrouwen, wie de verraders zijn, en wie de helden. Oorlog helpt de natuurlijke selectie door de domme, de zieke en de zwakke te laten sterven. Oorlog is de beste en voornaamste inspiratie voor de literatuur, de kunsten en groot leiderschap. Oorlog is de menselijke drijfveer voor ontwikkeling. We waren nergens zonder Oorlog.
Oké, leuk, spannend, ik ga dus vechten. En met een ongekend enthousiasme spring ik op vanuit mijn luie stoel en type ik temperamentvolle sollicitatie-emails voor drie Amerikaanse ‘private military contractors’ (commerciële legertjes) en het Franse Vreemdelingenlegioen. Als die eenmaal verstuurd zijn begint het ongeduldige wachten. Ik wil, nee ik moet op avontuur, nu.
Bij gebrek aan beter pak ik mijn fiets en rij doelloos door de stad. Na tien minuten heb ik raak. Op de hoek van de door mij ingeslagen straat en de Herengracht bevindt zich het halve Amsterdamse politiekorps. Nieuwsgierig kijk ik over de reling van de brug naar het water, alwaar het avontuur zich lijkt af te spelen. „Dat wil je niet zien hoor!”, roept een politievrouw in politiejurk mij nog tevergeefs toe.
Vervuld van de diepste walging die mijn hersenen ooit te verwerken hebben gekregen struikel ik achteruit. Kokhalzend, met de aanblik van een vier dagen in het grachtenwater weggerot en aangevreten stuk mensenromp, fiets ik keihard huilend terug naar de veiligheid van mijn huis. Niks voor mij, snik ik met mijn hoofd in moeders schoot, dat bloed en zo.