Een gezellige filmavond in de Britse ambassade in Teheran, een paar maanden geleden. Iraniërs en Britten praten na over de net vertoonde Iraanse film. Het antieke meubilair en de reusachtige Perzische tapijten zijn decorstukken in de stormachtige verhouding tussen Iran en Groot-Brittannië. De arrestatie van de vijftien Britse zeelieden, ruim een week geleden, getuigt van de verstoorde relatie tussen beide landen die eeuwen terug gaat.
„In deze kamer vierde Winston Churchill zijn 69ste verjaardag tijdens de tripartite conferentie van 1943”, zegt een ambassademedewerker. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen Churchill, Sovjetleider Jozef Stalin en de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt samen in Teheran om te praten over een tweede front in Europa. In een fotoboek dat prominent op een van de antieke salontafeltjes ligt, is te zien hoe de wereldleiders op stoeltjes in de zon zitten.
Maar wat de foto’s niet vertellen, is hoe Iran tijdens de Tweede Wereldoorlog was bezet door Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie. Enorme hongersnoden braken uit, torenhoge inflatie ruïneerde de economie en de Britten trokken aan de politieke touwtjes in Iran. Sjah Reza Pahlavi werd afgezet en vervangen door zijn jonge zoon Mohammed-Reza. „Ik weet nog dat ik als klein jongetje de Britse en Russische soldaten langs de weg zag staan toen de wereldleiders langsreden”, vertelt een oudere man. „Ik was onder de indruk, maar mijn ouders waren boos.”
Al in de 15de eeuw bezocht een Britse delegatie de toenmalige Iraanse sjah Abbas. Zij haalden hem over een bondgenoot tegen het Ottomaanse rijk te worden. Een groep Britten kreeg opdracht van de sjah om de koninklijke cavalerie op te zetten.
De Britse invloed in Iran breidde zich echt uit in de 18de eeuw. Een serie spilzuchtige sjahs speelde een ingewikkeld machtsspel met Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Om verscheidene oorlogen en dure reizen te bekostigen gaven de sjahs voordelige economische concessies uit aan Britse zakenlieden. Nationale banken, spoorwegen en kaviaarconcessies werden aan de Britten verkocht.
In 1891 gaf Nasseredin Shah in ruil voor 15.000 pond een concessie voor het alleenrecht op alle verkoop, productie en export van tabak aan een Brits bedrijf. Het land ontplofte van woede, de vrouwen in de harem van de sjah gingen in staking en de belangrijkste ayatollah van dat moment gaf een fatwa, islamitisch decreet, uit tegen het gebruik van tabak.
Desondanks nam de Britse invloed in het land niet af. Toen er in 1909 in Iran olie werd gevonden kwam deze vrijwel exclusief in Engelse handen. Iran ontving slechts een miniem percentage van de Britten. Iraniërs werkten er onder erbarmelijke omstandigheden. Een toenmalige Iraanse medewerker van het Iraanse Petroleum Instituut, Manoucher Farmanfarmaian, beschrijft in het boek Blood and Oil: inside the Shah’s Iran wat hij in 1949 in de Zuid-Iraanse stad Abadan aantrof.
„Lonen waren 50 cent per dag. Er was geen vakantiegeld, geen ziekteverlof en geen compensatie bij invaliditeit. De arbeiders woonden in een krottenwijk, met de naam ‘papieren stad’. [...] De modder in de stad reikte tot de knieën en kano’s waren nodig voor transport [...] In de Britse compound waren er rozenperken, tennisbanen en zwembaden.”
De woede in Iran was groot. In 1951 nationaliseerde premier Mohammad Mossadegh de olie, wat de Britten tot grote woede dreef. Oorlogschepen werden naar de Perzische Golf gestuurd, de Verenigde Naties kwamen eraan te pas.
De Britten wisten de Verenigde Staten ervan te overtuigen dat Mossadegh op het punt stond het land over te leveren aan de Sovjet-Unie. In 1953 organiseerde de CIA een staatsgreep tegen Mossadegh en bracht de gevluchte sjah Mohammad-Reza Pahlavi weer in het zadel. Ook al verloren de Britten hun directe invloed in Iran, ze worden nog steeds door brede lagen van de bevolking gezien als de leugenachtige adviseurs van dommekracht Amerika.
Als iets verkeerd gaat in Iran, van een auto-ongeluk tot nieuwe VN-sancties, is de schuldige vaak direct gevonden. In kar, kar-e Ingiliast, dit is het werk van de Britten, zegt men dan. Deze volkwijsheid vormt de basis van de 1970 verschenen Iraanse klassieker ‘Mijn oom Napoleon’. De hoofdfiguur van het komische liefdesverhaal ziet overal Britse complotten en noemt de Britten ‘ouwe sluwe vossen’ en ‘achterbaks’.
Het huidige islamitische systeem in Iran staat zeer wantrouwend tegenover de Britten. Het land krijgt geregeld de schuld van bomaanslagen die in gebieden met Iraanse minderheden plaatshebben. Maar tegelijkertijd beschikken de Britten over de grootste ambassade in Iran, gelegen aan een straat die is vernoemd naar de Noord-Ierse hongerstaker Bobby Sands. De Britten investeren zeer veel tijd in contacten met het islamitische regime.
Voor de gemiddelde Iraniër is dat geen verrassing. Sommige mensen zeggen zelfs dat de Britten de islamitische revolutie hebben georganiseerd. De Iraanse volkswijsheid gaat altijd op: ‘Uiteindelijk is alles in Iran het werk van de Britten’.