Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

Vooruitgangsstrijd

‘Geen bezielende gedachte/ die van geslacht spreekt tot geslachte/ in onze bouwkunst trad aan ’t licht’.

Met die woorden hekelde E.J. Potgieter in 1845 in het tijdschrift De Gids de net opgeleverde Amsterdamse Beurs van Zocher, die nog geen zestig jaar later alweer werd afgebroken ten gunste van de Beurs van Berlage. Kom daar vandaag de dag nog maar eens om: architectuurkritiek in een literair blad, verwoord in de vorm van een gedicht. Met alle respect voor de architectonische onderlegdheid van Potgieter (we zijn het in elk geval eens over het mislukte bouwwerk van Zocher): zijn spotdicht is een typisch voorbeeld van de combinatie van dilettantisme en vrijmoedige kritiek die typerend is voor de negentiende eeuw, zoals Thomas Rosenboom die indrukwekkend verbeeldt in Publieke Werken.

De bouw en afbraak van de Beurs van Zocher kenmerken het snel veranderende Amsterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het is de wereld van hoofdpersoon Vedder, een vioolbouwer die een van de twee huisjes bewoont die tegenwoordig zijn opgenomen in het Victoriahotel. Zijn halsstarrige onderhandelingen over de verkoop van zijn huis aan architect/directeur Henkenhaf van de ‘NV Hotelonderneming Victoria Hotel’ leiden niet alleen tot persoonlijke rampspoed, maar brengen ook de turfstekers uit Hoogeveen in de problemen, die hij samen met zijn neef Anijs aan een beter bestaan in Amerika probeert te helpen. Op de achtergrond verrijzen de symbolen van de nieuwe tijd. Het Centraal Station, nieuwe luxehotels, de doorbraak van de Raadhuisstraat: ze zijn het gevolg van de ontwikkelingen op het gebied van ‘verkeerscirculatie en stadsontwikkeling’, die Vedder onder het pseudoniem Veritas hartstochtelijk bekritiseert met ingezonden brieven in de krant.

Publieke Werken roept het gevoel op van het fin de siècle, waarin filantropie en goedbedoelde pogingen om de levensomstandigheden van de armen te verbeteren, conflicteerden met zowel kleinburgerlijkheid als blind vooruitgangsgeloof. Maar het herinnert ook aan een ander aspect van de negentiende eeuw: de uitvoerige polemieken tussen mensen die geen blad voor de mond nemen en zich van een scheiding tussen vakgebieden niets aantrekken. Terloops toont Rosenboom hoe direct sociale en technische ontwikkelingen van invloed zijn op bouwcultuur.

Literatuur als architectuurkritiek, in de vorm van een Faustiaans drama over een mens die zichzelf te gronde richt. Universeler kan het niet.