De ontdekking van de hemel is een literair werk, verpakt in een filosofisch essay, verstopt in een wetenschappelijke analyse, vermomd als een avonturenroman. Het verhaal speelt zich af tussen de levenspaden van de twee hoofdrolspelers: de astronoom Max – cynisch, kwetsbaar en scherp – en de taalkundige en politicus Onno – warm, dwars en zo mogelijk nog scherper. Uit de dans met hun gemeenschappelijke minnares Ada wordt het kind Quinten geboren, dat uiteindelijk niets minder dan het raadsel van het bestaan tracht op te lossen. Het is gepast dat het verhaal zich in die fase naar Rome heeft verplaatst.
Naast de loepzuivere portretten van de hoofdrolspelers – denk aan het strengprotestantse milieu van Onno en zijn worsteling daarmee – bevat deze roman ook een heldere karakterschets van een van de onbegrepen elementen van het leven: het toeval. Het is een menselijke neiging om het toeval een onzichtbare kracht toe te dichten die gebeurtenissen ervan weerhoudt verband te hebben, maar Mulisch brengt de ware aard naar boven. Het verhaal is doorregen met betekenisvolle samenlopen. Fysici zeggen graag dat iets ‘gek genoeg is om waar te zijn’ en langs deze lat gemeten heeft dit werk een hoog waarheidsgehalte.
Mulisch flirt links en rechts, met wetenschap, filosofie, religie, politiek en kunst, maar onder alle bagage van quasars en quarks bevindt zich de ontroerende vertelling van een intellectuele mannenvriendschap, misschien wel de beste uit de Nederlandse literatuur – een tijdloos monument voor Mulisch’ diepe vriendschap met Onno’s alter ego, de schaker Jan Hein Donner.
Voor velen is dit boek de ontdekking van de wereld van Mulisch gebleken, van het vervreemdende landschap van Het stenen bruidsbed tot de wrange observaties in De zaak 60/41. Mulisch is een volstrekt unieke schrijver en de breedte van zijn belangstelling is overweldigend. Al de lijnen van zijn oeuvre heeft hij weten samen te vlechten in dit ultieme jongensboek.