Wie in Brussel woont, loopt zes keer meer kans tegen een corrupte ambtenaar aan te lopen dan een inwoner in Amsterdam. Londenaren, op hun beurt, hebben drie keer meer kans dan Amsterdammers te moeten betalen voordat een ambtenaar in beweging komt.
‘Platte’ ambtenaren en politici zijn van alle tijden, niet alleen in derdewereldlanden, ook in West-Europa, zo blijkt uit het onlangs gepubliceerd onderzoek naar criminaliteit in Europa. Het onderzoek stond onder regie van de Nederlandse hoogleraar victimologie Jan van Dijk.
Europese hoofdsteden scoorden wisselend toen burgers in 2005 door het Amerikaanse onderzoeksbureau Gallup werd gevraagd of zij in het jaar daarvoor ambtenaren moesten betalen voor wederdiensten. Zo hoort Nederland, met Groot-Brittannië, Zweden en Finland, tot de vier landen waar de kans daarop het kleinst is, zo blijkt uit het onderzoek. België behoort, met Duitsland, tot de middenmoot. Maar België is wel één van de landen waar het aantal burgers dat zegt steekpenningen te hebben betaald, is gegroeid in vergelijking met 1999.
Steden die een eigen anticorruptiebeleid voeren, zoals Amsterdam, Antwerpen, Londen, Hong Kong, New York en Sydney, wisselen vandaag op een wetenschappelijk congres, georganiseerd door de Vrije Universiteit van Amsterdam en het bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam, hun ervaringen uit. De onderlinge verschillen zijn groot. De stad New York kent al meer dan honderd jaar een eigen anticorruptiebureau. Hong Kong heeft, met 1.300 medewerkers, de grootste anticorruptieorganisatie. Amsterdam richtte een dergelijk bureau in 2001 op, na een aantal geruchtmakende affaires waarbij honderden ambtenaren betrokken waren en miljoenen euro’s verdwenen.
De stad Antwerpen zag zich in 2003 geconfronteerd met een lawine aan corruptieschandalen, waarbij de complete ambtelijke top werd vervangen en het voltallige stadsbestuur zich gedwongen zag op te stappen. Op stringent advies van de Belgische premier, Guy Verhofstadt, richtte Antwerpen een eigen Bureau Integriteit op, naar Amsterdams model.
Dat was een logische keuze, zegt de Belgische hoogleraar, Jeroen Maesschalck van de Universiteit Leuven. „Als het om wetenschappelijk onderzoek gaat naar ambtelijk integriteitsbeleid, geldt de Vrije Universiteit in Amsterdam internationaal als toonaangevend. En de stad Amsterdam heeft met haar Bureau Integriteit praktische expertise in huis die wij in België niet hebben.”
Maar de verschillen tussen het Amsterdamse integriteitsbeleid en dat van Antwerpen zijn groot. Vorig jaar liepen in Amsterdam honderd ambtenaren tegen de lamp, zo blijkt uit de meest recente inventarisatie van het Bureau Integriteit. Een lichte daling ten opzichte van 2005. Het gros van de meldingen betrof in beide jaren fraude.
Antwerpen kan geen recente cijfers geven. De commissie waarbij ambtenaren én politici in gewetensnood zich kunnen melden, verstrekte in de periode 2004-2005 39 adviezen en behandelde achttien klachten. Twee keer meldde zich een serieuze klokkenluider.
Ambtelijke corruptie staat in België nog maar kort op de agenda, aldus Maesschalck. Sinds die crisis in Antwerpen. „In België was de focus aanvankelijk, onder druk van de Agusta-affaires en het Dutroux-dossier, met name gericht op de politiek. Daarbij ging het vooral om de cultuur van het politieke dienstbetoon: politici, zowel lokaal als landelijk, die zich schuldig maakten aan vriendjespolitiek. Ambtenaren waren het politieke instrument om dergelijk dienstbetoon mogelijk te maken.”
„Toen kwam er een beweging op gang waar de huidige eerste minister, Guy Verhofstadt, een centrale rol in speelde. Maar ambtenaren kwamen nauwelijks in beeld. Integriteit op ambtelijk niveau kreeg pas echt aandacht na die crisis in Antwerpen.”
De werkwijze van het Antwerpse bureau is ook anders dan in Amsterdam. „De commissie die dat bureau vormt, oordeelt vooral over individuele zaken. Ambtenaren en politici kunnen er terecht als ze in gewetensnood zijn. Als ze niet weten of ze een gift, cadeau of buitenlandse reis mogen aanvaarden, bijvoorbeeld. Ambtelijke organisaties doorlichten op fraudegevoelige onderdelen, zoals in Amsterdam gebeurt, hoort niet tot de taakomschrijving van het Antwerpse bureau.”
In die Antwerpse integriteitscommissie hebben ook vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zitting. Volgens Maesschalck een toch wel heel ongewone constructie: „Mensen uit de privésector die zeggen wat de overheid wel en niet mag doen. Niet alleen wat ambtenaren betreft, maar ook voor politici”.
Politici geven aan dat ze blij zijn met het bureau. Maesschalck: „Omdat ze ingedekt zijn als ze een positief advies op een vraag krijgen. Dan zijn ze later ingedekt als er alsnog vragen komen.”
De affaire rond de Amsterdamse oud-wethouder Rob Oudkerk, die moest aftreden wegens bezoek aan de Amsterdamse tippelzone, zou volgens Maesschalck in Vlaanderen nooit zo’n opwinding hebben veroorzaakt. „In de Belgische cultuur is men daar heel voorzichtig in. Je moet zo fair zijn om te zeggen dat de overheid als werkgever uit de buurt moet blijven van de privéomstandigheden van de werknemer. Als het gaat om buitenechtelijke relaties, hebben we hier nog steeds de Franse cultuur. Hoerenlopen dat niet gelinkt is aan corruptie of fraude, is hier geen affaire. Dan heeft het privéleven voorrang. Dat is hier anders dan in Nederland.”