Soms stormt het in zijn hoofd. Soms is het er windstil. Windstil is het mooist. Dan verbeeldt hij zich een onzichtbare toeschouwer te zijn en dan is hij het gelukkigst. Hij hurkt in de berm van de weg en de voorbijgangers denken dat daar een struik staat. Een weerbarstige struik die zich niet beweegt. Als struik is hij op z’n best.
Dat hij gedoemd was tot loden schoenen, heeft hij een keer gezegd. Dat hij langzaam werd opgezogen door de aarde. En nu weer die struik. Dat krijg je ervan als het in je hoofd windstil is. Dan nemen vreemde gedachten het over.
Een zonderlinge kracht laat je denken aan een windhoos, een paar gebeeldhouwde billen of een melodie. Niet hij denkt daaraan, maar een ander die in hem huist.
Hij heeft zijn lichaam verhuurd.
De norse struikvorm die afwezigheid moet camoufleren spoort een beetje met de sfeer van zijn dorp.
Als schimmen dwalen de bewoners daar rond, slaapwandelaars in een omheinde ruimte. Iemand – vast een halvegare – heeft een hoge muur om het dorp gebouwd. Een muur die hoog is, daar kijk je niet makkelijk overheen. De bewoners zijn naar binnen gekeerd. Er zit wel leven in hun lijf, maar het vloeit niet naar buiten. Ze zijn er en toch zijn ze er niet.
Hoe graag zou hij zichzelf zien als een spring-in-’t-veld, levenslustig ronddarrend op de klaverweide, een schepsel met een springveer op zijn achterste geschroefd, altijd omhoogstrevend, en hoe graag zou hij de stemming in zijn dorp zien als één groot carnaval, met dorpelingen die lange neuzen trekken en schaterlachend over de omheining klauteren.
Zelfs de feesten in zijn dorp kun je met de beste wil ter wereld niet feestelijk noemen. De mannen stellen zich in hun zondagse pak op langs de kant van de weg om met hun blik de voorbijgaande vrachtwagens te volgen, de vrouwen verdwijnen nog dieper in het decor en de kinderen turen vreugdeloos naar de ballon in hun hand. Dat is het hele feest.
Uit een weiland stijgt het monomane geklaag op van een blaaskapel.
Straks zal er vuurwerk zijn. Er is altijd vuurwerk aan het einde van een feest. Het uitroepteken achter een zin die al bij het eerste woord in elkaar zakte.
De guirlandes en decoraties van crêpepapier hebben geen rol vervuld en niemand ruimt ze dan ook op. Weken na de heuglijke dag hangen ze er nog, tot een storm ze voorgoed verjaagt.
Een Portugees dorp heeft het meest weg van een oud man die alle hoop heeft laten varen: de versieringen hangen er nog, maar het feest is voorbij.
Tijdens het belangrijkste feest van het jaar is er kermis. Voor het dorpshuis wordt een kraam neergezet met Chinese nepvazen en krultangen die bij opbod worden geveild. Dat is de hele kermis. Waarna vuurwerk. Waarna windstilte.
De wereld kan nog duizenden jaren zo doorgaan. Een wereld van stilstand en grijstinten. Ze bestaat eigenlijk niet, evenmin als hij.
Dit zijn de gedachten van iemand die neerhurkt in de berm, struik zijnde, en duizenden vrezen vrezend dat iemand hem zal zien.