Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Beeldende kunst

Rädeckers rituele beelden zijn somber en serieus

John Rädecker, meisjesfiguur (1926), zandsteen, 99,5x26x31,5 cm, collectie Centraal Museum, Utrecht
John Rädecker, meisjesfiguur (1926), zandsteen, 99,5x26x31,5 cm, collectie Centraal Museum, Utrecht

Tentoonstelling: John Rädecker, De droom van het levende beeld. T/m 28/1 in Museum voor Moderne Kunst, Utrechtseweg 87, Arnhem. Dag. 10-17 u., zo/za: 11-17 u. www.mmkarnhem.nl.

Tot de essentie teruggebrachte, naar binnen gerichte koppen. Neuzen die één lijn vormen met de wenkbrauwen. Ogen die tot de oren zijn opgerekt. Kleine gedrongen figuren met handen als kolenschoppen. Ze zijn uitgevoerd in eikenhout of kalksteen, vaak ook in keiharde materialen als ebbenhout, beton en graniet. Ze hebben iets ritueels.

John Rädecker, de man die bij zijn dood in 1956 door museumdirecteur Sandberg werd bestempeld als de koning onder de moderne Nederlandse beeldhouwers, maakte geen gemakkelijke kunst. Hij was een echte kunstenaar van het interbellum, terugkijkend, balancerend tussen abstractie en realisme, somber en serieus, zonder relativeringsvermogen. Maar intrigerend is zijn werk wel.

Conservator Ype Koopmans, die jarenlang onderzoek naar de kunstenaar deed, een oeuvrecatalogus samenstelde en in het Arnhems Museum voor Moderne Kunst een overzichtstentoonstelling inrichtte, benadrukt het belang van het onderbewuste bij Rädecker. Als motto voor zijn onderzoek nam Koopmans, veelzeggend, een frase uit Het schoone Masker van Menno ter Braak uit 1927: „Iedere creatie is een bezwering, een afweer, een verzet tegen de blinde daemonen, die ons belagen, een ontsnappingspoging, een vrijheidsproclamatie, een zelfstandigheidschreeuw, een protest tegen het stomme gevangen zijn tussen de twee polen, leven en dood; en toch, iedere creatie moet vlees worden in de twee enige vormen, dezelfde die de angst en de haat gekweld hebben: het armzalige leven en de armzalige dood …”.

Rädecker was de zoon van een van oorsprong Duitse ornamentsteker. Als jongetje mocht hij zijn vader helpen met het polychromeren van heiligenbeelden. Aanvankelijk ontwikkelde hij zich als schilder. Aan het begin van de tentoonstelling kun je zien hoe hij werkte met sterke contouren en in opvallend lichte kleuren. Je ziet dat hij in de kringen van vernieuwers en zoekers als Jan Sluyters en Leo Gestel verkeerde. Echt spannend zijn die schilderijen niet, zijn zwartwit tekeningen daarentegen hebben dezelfde overweldigende kracht als de gebeeldhouwde portretten die hij tijdens en net na de Eerste Wereldoorlog maakte.

De twee koppen die de ingang van de centrale koepel in het Arnhems Museum flankeren, geven een beeld van Rädeckers ontwikkeling op dat gebied. Links staat een lachende jonge vrouw (1917). Ze heeft geloken ogen en houdt haar hoofd scheef. Haar haar, keurig in evenwijdige golven, bepaalt het silhouet. Aan de andere kant staat een meisjeskop uit 1924 die aanzienlijk minder ‘decoratief’ is en ook minder vormvast. Ze is zodanig in zichzelf gekeerd, dat ze, hoewel van brons, bijna ontastbaar is geworden.

Rädeckers grootste kracht lag in de jaren twintig en dertig. Zijn tragiek is dat hij eigenlijk geen monumentalist was. Alleen in zijn maskers en kleine beelden is hij authentiek. Het Toorop-monument (Den Haag) is bijvoorbeeld eigenlijk meer een vergroot masker dan een echt monument. Misschien had Rädecker zijn laatste opdracht beter helemaal niet kunnen aannemen. Iedereen kent hem nu van het veel bekritiseerde Nationaal Monument op de Dam, het gedenkteken voor de Tweede Wereldoorlog. Ook dit is niet echt monumentaal gedacht, maar bestaat uit een samenstelsel van losse beelden op en rond een zuilopbouw, waarvoor hij zijn vriend de architect Oud in de arm nam. Rädecker was het best op het meer intieme vlak, in zijn kleinere werk, waarin hij de spanning tussen leven en dood overbracht.