Een man arriveert in een met sneeuw bedekt stadje. Zijn naam is Ka en hij heeft een vage missie, die tijdens zijn verblijf iedere urgentie lijkt te verliezen. Dwalend langs cafés en openbare ruimtes komt hij in contact met de inwonenden: politieke activisten, religieuze fanaten, ambtenaren, de burgemeester, een herbergiersdochter met wie hij zelfs een verhouding krijgt. Niettemin raakt hij steeds geïsoleerder, net als de stad die door de hevige sneeuw van de buitenwereld wordt afgesloten: “Wat doe ik op deze wereld? vroeg Ka zich af. Wat zien die sneeuwvlokken er vanuit de verte deerniswekkend uit, en wat is ook mijn leven deerniswekkend. Een mens leeft, kwijnt en verdwijnt' (blz. 99).
Dit is niet de samenvatting van Das Schloss van Franz Kafka, over de vergeefse zoektocht van de landmeter K. naar zijn opdrachtgevers, maar van het vier jaar geleden verschenen Sneeuw ('Kar') van Orhan Pamuk. Dat de twee romans nogal wat van elkaar weghebben, is vast geen toeval, want de Turkse Nobelprijskandidaat (53) heeft naam gemaakt met verhalen waarin hij op een originele manier varieert op hoogtepunten uit de werelditeratuur, van Thomas Manns Buddenbrooks en James Joyce' Ulysses tot de korte verhalen van Jorge Luis Borges en Italo Calvino. Maar hoezeer Sneeuw ook de sfeer ademt van Kafka's onvoltooide meesterwerk (inclusief de onderkoelde, absurdistische humor), het is niet alleen een allegorie op het menselijk onvermogen. Zoals alle boeken van Pamuk gaat het over een veel concretere kwestie: de Turkse worsteling met een eigen identiteit op het breukvlak van Oost en West.
De dichter-in-Duitse-ballingschap Ka, lijdend aan writer's block, is naar Turkije teruggekeerd voor de begrafenis van zijn moeder, en besluit naar de Oost-Turkse plaats Kars te gaan om een artikel te schrijven over de locale verkiezingen en over een epidemie van zelfmoorden onder meisjes die op school gedwongen zijn om hun hoofddoek af te doen. Al gauw bevindt hij zich in het brandpunt van de strijd tussen seculiere nationalisten en religieuze revolutionairen - een strijd die op scherp komt te staan wanneer een theatervoorstelling van “kemalisten' (bewonderaars van de stichter van de moderne Turkse staat Kemal Atatürk) ontaardt in een bloedige coup. Te midden van het gewemel van spionnen, dubbelspionnen, moordenaars en samenzweerders voert Ka discussies over de abstracte God van de islamisten (“Ik wil een God die mijn eenzaamheid begrijpt' zegt hij op blz. 110), over de hypocrisie van de westerse democratieën, en over het Turkse minderwaardigheidscomplex (“Het is mijn overtuiging dat een mens ook gelukkig kan zijn zonder de Europeanen na te bootsen', zegt een revolutionair op blz. 355). En bij alles realiseert hij zich “hoe klein en onbeduidend de menselijke verlangens en dromen, de politiek en de dagelijkse machinaties waren vergeleken bij de sneeuw van Kars' (blz. 217).
Sneeuw is vooral gelezen als een commentaar op de verscheurende politieke situatie in Turkije, ook al is het opvallend dat Pamuk, zelf geboren en getogen in een verwesterd milieu, niet echt partij kiest; misschien voelt hij zich, net als Ka, “met zijn verstand in Europa, zijn hart bij de militanten van de imamschool en zijn hoofd in de war' (blz. 225). Maar Pamuks zevende roman is vóór alles een literaire constructie. Dat blijkt niet alleen uit de motto's van onder meer Stendhal (“Politiek in een literair werk is als een pistoolschot in de concertzaal') die hij aan zijn boek meegeeft, maar ook uit het op alle mogelijke manieren terugkerende motief van de sneeuw, die, zoals op de tweede bladzijde staat “één keer in ons leven ook in onze dromen valt'. De 19 gedichten die Ka onder invloed van zijn ervaringen in Kars aanvloeien, worden door hem zelfs gerangschikt in een schema in de vorm van een sneeuwkristal. De assen daarvan worden gevormd door “verbeelding', “rede' en “geheugen'. Zou je die eigenschappen van de geest kunnen beschouwen als de centrale thema's van de roman?
En dan is er nog de verteller, de ik-persoon die met zijn vooruitwijzingen en commentaar op het doen en laten van Ka de roman onder spanning zet. Hij noemt zichzelf “romanschrijver Orhan', wat natuurlijk niet wil zeggen dat hij dezelfde als de schrijver is - een beproefde literaire truc die van Cervantes tot Jonathan Safran Foer gebruikt is. Pamuk is van oudsher geïnteresseerd geweest in de verhouding tussen fictie en werkelijkheid, en in Sneeuw speelt hij voortdurend met de raakvlakken tussen theater en dagelijks leven. Wil hij net als Hegel (zoals geciteerd door een van de personages op blz. 218) beweren dat de geschiedenis en het theater uit dezelfde elementen zijn opgebouwd?
Stof genoeg voor discussie, en dat is nog maar het begin. Want is het té overdreven om Sneeuw een totaalroman te noemen? Het is ongetwijfeld Pamuks bedoeling geweest om zo'n roman te schrijven. Een belangrijk deel van het verhaal wordt ingenomen door de liefde die zich ontwikkelt tussen Ka en zijn jeugdvriendin Ipek, die heel erg mooi is en heel erg gebonden aan een religieuze activist. Tegelijkertijd gaat de roman ook over de mate waarin je de Ander kunt kennen, niet alleen je politieke of religieuze tegenstander, maar ook je geliefde of je vriend. Zoals de ik-figuur schrijft op bladzijde 285: “Misschien zijn we nu aangeland bij de kern van ons verhaal. In hoeverre is het mogelijk de pijn en de liefde van een ander te begrijpen [] In hoeverre is Orhan, de romanschrijver, in staat de duisternis in het moeilijke en verdrietige leven van zijn vriend, de dichter, te zien?'
Ten slotte. Zijn er ook dingen die de lezer mist in deze totaalroman? Schrijft Pamuk niet te cerebraal, zoals hem vaak voor de voeten is geworpen? En is de roman niet veel te dik voor het weinig opwindende plot dat hij uitzet? Is Sneeuw een boek dat je in één adem uitleest, als je er niet een stukje over hoeft te schrijven, of is het een roman uit de categorie zwaar maar gezond? Het zijn vragen die ik mezelf bij het lezen af en toe stelde, maar die werden weggevaagd bij bijzondere passages als de volgende (op blz. 141): “De ware dichter zit altijd met hetzelfde probleem. Als hij een tijd gelukkig is, dan wordt hij banaal. En als hij een hele tijd ongelukkig is, dan kan hij in zichzelf de kracht niet vinden om zijn gedichten levend te houden... Geluk en het ware gedicht gaan maar voor heel korte tijd samen.'
“Sneeuw' van Orhan Pamuk (vertaald door Margreet Dorleijn en Hanneke van der Heijden) is verschenen bij de Arbeiderspers. Zie ook www.nrc.nl/webshop. Discussieer mee op www.nrc.nl/leesclub, waar ook documentatie over Pamuk te vinden is. Meer informatie op www.the-ledge.nl