The Heart is a Lonely Hunter is niet alleen zo'n goede titel omdat het een mooie zin is, maar ook omdat het de beroemde roman van Carson McCullers (1917-1967) zo treffend samenvat. Alles zit al in die titel: McCullers' belangrijkste thema (eenzaamheid), de intimiteit van haar proza (het hart) en de wreedheid van de wereld die ze beschrijft (de jager).
In The Heart is a Lonely Hunter vond McCullers een mooi midden tussen de genres van het korte verhaal en de roman. In de verschillende, redelijk op zichzelf staande hoofdstukken volgen we steeds één van de vijf hoofdpersonen die, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, onder barre economische omstandigheden leven in een niet nader genoemde stad in het Amerikaanse zuiden: Mick Kelley, een jongensachtig meisje in de puberteit dat steeds muziek in haar hoofd hoort, maar door geldgebrek haar talent niet tot bloei kan laten komen; Jake Blount, een ruwe alcoholist die het marxisme predikt aan sceptische arbeiders; Biff Brannon, de in zichzelf gekeerde eigenaar van de cafetaria; Benedict Copeland, een zwarte huisarts op leeftijd, die ervan droomt zijn onderdrukte volk te bevrijden; en de raadselachtige, doofstomme John Singer. De andere karakters vullen het zwijgen van Singer in, met al hun hoop, wensen en dromen. Bij Singer komen de personages en hun verhalen samen – ook letterlijk, op zijn kamer – in wat McCullers haar techniek van het `contrapunt' noemde. Ze zag de karakters van haar boeken als de stemmen van een fuga; muzikale lijnen die op zichzelf staan, maar elkaar ook versterken.
McCullers die aanvankelijk streefde naar een loopbaan als concertpianist, heeft nog meer muziek in The Heart is a Lonely Hunter gestopt. In een van de mooiste hoofdstukken hoort Mick voor het eerst de Eroica van Beethoven op de radio, terwijl ze zich in een tuin in de buurt heeft verstopt: `Dit was zij, Mick Kelly, die overdag en 's nachts in haar eentje wandelde. In de brandende zon en in het donker, met al haar plannen en gevoelens. Deze muziek, dat was zij, zoals ze echt was', schrijft McCullers. De schok van herkenning doet zeer: `Zulke prachtige muziek was de ergste pijn die er bestond.'
McCullers debuteerde in 1940 met The Heart is a Lonely Hunter, ze was toen 23, en het boek werd door recensenten meteen herkend als iets bijzonders. Nadat Oprah Winfrey de roman opnam in haar boekenclub, zijn er onlangs in Amerika opnieuw 600.000 exemplaren over de toonbank gegaan (mede dankzij de `celebrity readers' die Oprah in haar show haalde, zoals voormalig Miss America Heather Witherstone, die zelf doof is, en popster Moby, die over `the magic of music' kwam vertellen). Waarom is juist dit boek zo'n lang leven beschoren? Vermoedelijk door de ideale mix van universele thema's als liefde, eenzaamheid en het zoeken naar God èn het onbarmhartige portret van racisme en armoede in het diepe zuiden van de Verenigde Staten tijdens de grote depressie van de jaren dertig.
Singer is in de ogen van Mick en de andere personages een messiasfiguur. Voor Mick is hij de buurman waarbij ze naar muziek op de radio kan luisteren, voor dokter Copeland is hij de enige blanke die hem niet neerbuigend en arrogant behandelt, voor Jake Blount een drankbroeder en een collega-ingewijde in de marxistische leer. McCullers' bittere ironie wil niet alleen dat deze messias doofstom is, maar dat Singer op zijn beurt – zonder dat de anderen dat weten – al zijn hoop en verlangen heeft gericht op zijn beste vriend Spiros, die is opgenomen in een inrichting buiten de stad en die net zo doofstom is als Singer zelf. God is de afwezigheid die de roman samenbindt. Niet alleen belichaamd door de doofstomme personages, maar ook door zijn andere plaatsvervangers: Marx en de muziek. Alle karakters wachten op Godot, in een nachtcafé dat is geschilderd door Edward Hopper. Wat overblijft is een gehavend en gebrekkig humanisme – daar is Singer met zijn handicap ook het symbool van.
Toch is het niet Singer en ook niet Mick, hoe fraai die personages ook zijn getekend, die maken dat The Heart is a Lonely Hunter een plaats verdient op het ereschavot van de Amerikaanse literatuur. Die eer gaat naar het portret van de zwarte dokter, Benedict Copeland. De Afro-Amerikaanse schrijver Richard Wright zag onmiddellijk dat hier iets nieuws gebeurde in de Amerikaanse literatuur. In een recensie uit 1940 van The Heart is a Lonely Hunter sprak hij van `de verbazingwekkende menselijkheid waarmee een blanke schrijver, voor het eerst in fictie uit het Zuiden, met hetzelfde gemak in staat is zwarte karakters recht te doen als personages van haar eigen ras.' Dat kun je Wright nog steeds nazeggen, ondanks het gebroken Engels dat McCullers het dienstmeisje Portia, de dochter van dokter Copeland, in de mond legt. Benedict Copeland is in zijn woede en wanhoop, zijn idealisme en pessismisme, als steunpilaar van de zwarte gemeenschap en als falende vader, een complex en waardig personage. McCullers klaagt niet aan, maar als ze het ergens doet, dan in de passage waarin Copeland zich afvraagt bij welke blanke autoriteiten hij verhaal kan halen, nadat zijn aanstaande schoonzoon, de man van Portia, groot onrecht is aangedaan. Hij kan niet één blanke bedenken die zowel macht heeft als moedig is. Niet één. McCullers noteert het zonder commentaar.
In de kale, simpele zinnen van McCullers zit veel poëzie verborgen, waarvan een lastig benoembaar, maar belangrijk deel verloren gaat in deze nieuwe vertaling. De openingszin `In the town there were two mutes, and they were always together', is net iets mooier dan `Er waren in de stad twee doofstommen, en ze waren altijd samen'; door dat lege `er' aan het begin van de zin en het minder krachtige ritme. Jake's uitspraak `I bet I'm the only man in this town that's been mad – I'm talking about really mean mad – for ten solid years', heeft meer sfeer dan `Ik wed dat ik de enige in deze stad ben die al tien jaar achter elkaar kwaad is – en dan bedoel ik echt laaiend kwaad'; door het verdwijnen van zowel `solid' (tien `lange' jaren) als `man'. Het blijft een mooi en ontroerend boek, ook in vertaling, maar the real thing is mooier.