Het nieuws van zaterdag 5 maart 2005

Een canon van de Nederlandse literatuur

1Hoofsheid en heldendicht (1100-1300)Literatuur is er altijd geweest, ook in de lage landen. Tacitus heeft het in de eerste eeuw na Christus al over Germanen die strijdliederen zingen in hun eigen taal. Eeuwen later noteert men een woord of rijmspreuk om het Latijn te verduidelijken. Het gaat dan nog om streektalen die later bouwstenen blijken voor een Algemeen Beschaafd. Pas in de twaalfde eeuw lijkt de volkstaal geschikt genoeg voor alle teksten.Misschien begint het verhaal van de Nederlandse canon bij de islam. Het `Hebban olla vogala', over de vogels die zich zo aanstekelijk nestelen, is mogelijk een echo van liefdespoëzie uit het Nabije Oosten. Die woorden staan als toelichting gekrabbeld bij een Latijnse tekst in een handschrift van omstreeks 1100. Dichters zijn dan overal. In hof en klooster bewieroken ze de macht en leggen de schepping uit. Karel ende Elegast (ca. 1200) verrast door de legendarische Karel de Grote voor te stellen als een sukkel. Hij kan niet eens inbreken als een engel hem dat beveelt. En hij faalt bij de beoordeling van zijn loyale vazal Elegast. Daarmee ligt het hele probleem van de achterhaalde feodaliteit op tafel. Mag je in opstand komen tegen een vorst die fouten maakt? Trouw gaat voor alles, houdt dit ridderverhaal vol, God zorgt dat alles ten slotte goed komt.De Walewein (ca. 1260) van Penninc en Pieter Vostaert geeft een ander antwoord. De titelheld is een concurrent van Karel. De nadruk ligt niet meer op eerwraak, zoals vroeger, maar op goede manieren, overleg en een bijna uitzinnige vrouwenverering. In de wereld van Koning Arturs Ronde Tafel laat men elkaar uitpraten. Maar dat staat bonte avonturen rond een vliegend schaakbord allerminst in de weg.Tegelijkertijd is er Van den vos reynaerde (ca. 1250) van een zekere Willem, die met alles de draak steekt. Het vosje is met zijn grenzeloze sluwheid iedereen de baas. Telkens weet hij rechtspraak en hofcode in zijn eigen voordeel om te buigen. Tevens laat hij zien dat hooggeplaatsten en hielenlikkers niet kunnen deugen. Reynaert is een anarchist die demonstreert dat verstand verder reikt dan botte macht.Erotiek komt de letterkunde binnen met de Strofische gedichten (ca. 1240) van Hadewijch. Ze is begijn – een vrouw die leeft als een non, in een klooster, zonder een gelofte te hebben afgelegd. En ze wil de leden van Jezus tegen de hare voelen, ze hunkert ernaar om in hem op te gaan, maar tegelijkertijd weet ze zeker dat het nooit zal lukken: ,,Ik kan niet minnen maar het ook niet laten.'' Haar subtiele minnetaal is geënt op de amoureuze hoflyriek, waardoor alles nog sensueler overkomt.De Beatrijs (ca. 1300) stelt de vraag of er grenzen zijn aan vergeving na zonde. Deze non gaat wel heel ver in het verzaken van haar plichten: ze werkt als hoer. Toch blijft zij haar dagelijkse gebed tot Maria uitspreken. Die blijkt dan veertien jaar lang ongemerkt al haar taken in het klooster overgenomen te hebben.

Kroniek van de toekomst

Dit is het aardige van geschiedwetenschap. Dat je eeuwenlang denkt dat de Batavieren op boomstammen de Rijn afzakten, dat je zeker weet dat je daar een prent van hebt gezien, of zelfs een foto. En dat je dan hoort dat ze gewoon te paard uit de Duitse bossen naar het rivierengebied zijn getrokken om tussen Maas en Waal de boel voor de Romeinen op orde te houden.Het is minder spectaculair dan koude kernfusie, eerder een bijstelling dan een ontdekking, maar het is wel de essentie van wetenschap: argwaan ten aanzien van algemeen bekend veronderstelde kennis. Zo kan de historicus Wim Blockmans nu keizer Karel V `de Vader des Vaderlands' noemen in plaats van Willem van Oranje. Zo kan Jan Campert van verzetsman een halve collaborateur worden en straks weer terug. Historische kennis kalft af, en slibt weer aan.Die karakteristiek van het vak verdraagt zich moeilijk met de pretentie van een overkoepelende canon, die zich voordoet als een verzameling van boven elke twijfel verheven historische feiten en oordelen. In de huidige verwarrende tijden bloeit de behoefte aan zo'n vastgelegde nationale grondtoon. Politici vinden dat een historische canon de samenleving houvast en trots moet bieden. Dat doe je niet door Pim Fortuyn best wel een belangrijke man te noemen. Dat doe je wél door hem uit te roepen tot Grootste Nederlander Aller Tijden.Op deze pagina's spreken zes historici over zes `canonieke' periodes in de Nederlandse geschiedenis. Ze geven weinig reden om te denken dat de historische wetenschap ooit een canon zal produceren die politici deugd zal doen. De één wijst erop dat het Nederlands verleden te divers is voor zo'n nationale canon. De ander vreest dat een canon de geschiedwetenschap tot een verlengstuk zal maken van heersende politieke opvattingen.En de enige buitenlander in het gezelschap ten slotte, een Amerikaan met een leeropdracht in Nederland, formuleert het in een mooie paradox: ,,Zolang historici het met elkaar over de canon oneens blijven, is er weinig aan de hand.''