Het zou van zigzagbeleid getuigen als het kabinet op dat standpunt was teruggekomen. De laatste weken nam de druk op Nederland toe om andermaal te verlengen. Ook in de Tweede Kamer klonken (en klinken) veel stemmen die zeggen: we moeten blijven omdat de situatie onvoldoende is gestabiliseerd. Dat moge zo zijn, maar eens zullen de Irakezen zelf hun zaken moeten regelen. En hoe eerder dat is, hoe beter. Alleen in het onwaarschijnlijke geval van verkiezingsuitstel is het denkbaar dat Nederland bijtekent. Voor het overige geldt: terugkeren volgens schema. Dat heeft niets te maken met vaandelvlucht. Laat staan dat Nederland, zoals een enkeling zegt, er nu uit opportunisme `tussenuit knijpt'. Geenszins. De Nederlandse troepen en hun families hebben recht op duidelijkheid over de plannen. Hetzelfde geldt voor de bondgenoten in Irak. Helderheid was er in principe vanaf vorige zomer. Het is onverstandig nu van die koers af te wijken.
Ja maar, zeggen de voorstanders van blijven, we zijn tegenover onze partners in Washington en Londen en tegenover de Iraakse bevolking een verplichting aangegaan die in ieder geval nu nog niet is afgelopen. Timing is inderdaad belangrijk. Maar de vraag luidt wel: tot wanneer moet je als partner van een stabilisatiemacht doorgaan? Nederland is niet als bezettende mogendheid in Irak. Het levert met zijn militairen een bijdrage aan vredeshandhaving en wederopbouw en hoopt zijn werk tot een min of meer goed einde te brengen. Met de nadruk op dat laatste. Er zijn nu eenmaal grenzen aan een verblijf in Irak.
Dit betekent niet dat vertrekken definitief `einde oefening' is. Gefaseerde troepenvermindering, zoals minister Bot (Buitenlandse Zaken, CDA) voorstelde, is militair ongewenst. Minder troepen is minder vuurkracht is eerder prooi voor terroristen. Maar Nederland kan wel degelijk militaire bijdragen blijven leveren, bijvoorbeeld aan een versterkte NAVO-macht. Het kabinet zou kunnen aandringen op vredeshandhaving in Irak naar Afghaans model. Een grotere rol voor de NAVO komt tegemoet aan de wensen van de Amerikanen. Voor hen en de Britten wordt het namelijk wél moeilijker. Nederland is immers niet het enige land dat vertrekt. Internationale betrokkenheid blijft kortom hard nodig, bij voorkeur in breed georganiseerd verband.