Begin jaren tachtig was Kaplan op een toeristenvisum van Turkije naar Duitsland gekomen. Zijn vader, Cemaleddin, ook wel de `Khomeiny van Keulen' genoemd, richtte de zogeheten Kalifaatstaat in 1984 op en verwierf al snel aanhangers in vooral het westen van Duitsland. De organisatie, die ook in Nederland vertegenwoordigd was, predikte niet alleen haat tegen het Turkse bestel: zij was anti-Amerikaans, antisemitisch en ook antidemocratisch (democratie was een uitvinding van de joden, vond zij). In 1994 riep vader Cemaleddin zichzelf uit tot `kalief en opvolger van de profeet', maar lang mocht hij niet van die titel genieten – het jaar daarop riep het Opperwezen hem al bij Zich.
Toen Metin zijn vader opvolgde, begon de organisatie al direct in verval te raken. De zoon was minder charismatisch dan de vader en was naast het spirituele toch ook behoorlijk in het aardse slijk geïnteresseerd. De autoritaire Metin Kaplan dwong zijn aanhangers twee procent van hun inkomen af te dragen aan de organisatie. De Duitse politie vond bij Kaplan, die in Duitsland bijstand ontving, maar liefst een miljoen mark aan bankbiljetten. Pikant genoeg tekende Kaplan zijn eigen ondergang toen hij in 1996 een fatwa, een religieus decreet, uitsprak tegen de rivaliserende prediker Ibrahim Sofu, die door zijn toenemende populariteit Kaplans positie steeds meer ondermijnde. Net als Kaplan zocht Sofu zijn aanhang onder Turkse immigranten die bekneld raakten tussen Duitsland en Turkije. De rivaal werd in 1997 vermoord.
Deze fatwa was de reden dat de Duitse justititie Kaplan in 2000 tot vier jaar gevangenisstraf veroordeelde wegens het aanzetten tot haat. Toen de geslepen kalief, die een scherp oog bleek te hebben voor de mazen in de Duitse rechtsstaat, vorig jaar vrijkwam, begon een ingewikkeld juridisch steekspel, dat gisteravond leidde tot zijn uitwijzing naar Turkije. Daar stond de politie klaar op het vliegveld van Istanbul: Kaplans droom van een nieuwe kalifaatstaat eindigt in een Turkse cel van twee bij twee.