Tegenover deze rommelpot van ontwijkende vaagheid staat de overweldigende beschrijving van bijzondere emoties, ander woord voor gevoelens. Graag luister ik naar Radio Vier, als daar een kunstenaar wordt geïnterviewd. Hoe zo iemand vertelt hoe heel goed hij heeft samengewerkt, hoe ontzettend veel hij aan zijn leermeester heeft te danken, wat een heel geweldige man dat was. Dat klinkt tamelijk absoluut, zegt de interviewer. Dat hebt u ontzettend goed samengevat, zegt de kunstenaar. Neem zelf de proef. Luister een middag naar Radio Vier en turf hoeveel maal daar heel en ontzettend worden gezegd. En hoe dan opeens weer de gemaximaliseerde superlatieven met tamelijk of bijna kunnen worden teruggenomen.
Zijn er geen erger dingen in de wereld? Was het vroeger zoveel beter? Er zijn altijd ergere dingen in de wereld, en vroeger is het altijd anders geweest. Ik herinner me een stukje van Menno ter Braak, Rembrandtverering in rok, over een schilderijententoonstelling. Het was hem opgevallen dat het publiek bij de opening wedijverde in uitingen van bewondering en ontroering. Als je niet gebeukt door het gebodene naar buiten kwam, was je geen kunstkenner, schreef hij ongeveer. Dat was de taal van de jaren dertig. De radio was nog in het deftige stadium van zijn ontwikkeling, van televisie hadden de mensen nog nooit gehoord. Het zich door kunstgenot gebeukt voelen was voorbehouden aan de hogere klassen. Het nationale superlatief was nog niet gedemocratiseerd. Dat is pas een jaar of vijftig geleden met de televisie begonnen. Mag ik u een heel goede avond wensen. Bijzonder fijne dag. Toen kwam Radio Veronica. Niet lang daarna werd ontdekt dat het onderwijs moest worden hervormd. Daarmee was de vernieuwing van de spreektaal een feit.
Nu heeft de Oeso ontdekt dat in Nederland 21 procent van de jongeren tussen de 20 en 25 jaar slecht is opgeleid, dat wil zeggen niet verder komt dan de laagste regionen van het voortgezet onderwijs. Education at a Glance heet het rapport. We staan op de vijfde plaats, van onder af geteld. In het afstuderen aan een universiteit doen we het ook beroerd, hoewel beter dan een paar Oost-Europese landen, en Turkije, Oostenrijk en Duitsland. Hoe dat komt weten we niet. Alle landen hebben radio en televisie. Aan die media op zichzelf kan het dus niet liggen. Misschien hebben de naties die boven ons staan minder aan hun onderwijs geprutst. De Oeso laat zich er niet over uit.
Voor Nederland kennen we alleen de resultaten van dit samenspel van onbekende factoren. Eén daarvan is dat de taal is aangetast. Dat de behoefte of de lust om je nauwkeurig uit te drukken langzaam maar zeker verdwijnt, op twee manieren. In politiek Den Haag, al jaren, onder druk van de uit het niets verschenen verplichting om alle duidelijkheid te verzwachtelen, tot een onherkenbaar samenraapsel van abstracties. En in het gewone openbare leven door een omhaal van woorden, afgewisseld met superlatieven die hetzelfde gevolg hebben. Daarnaast hebben we het gewone schelden, en daar zijn we steeds beter in. Bedenk daarbij ook dat Nederland al jaren streeft naar een kenniseconomie. Met dit woord is alles over de nationale toestand samengevat.