Ottens uitspraken elders sluiten daar nauw bij aan: hij wil dat de vruchten van zijn verbeelding in religieuze termen worden geduid. Dat zal voor christelijke of `ietsistische' lezers geen probleem zijn, maar wat te doen als je daar niet veel voor voelt? Als je, om de beeldspraak bijbels te houden, geen zin hebt in een derde man die mee oploopt? Wat, als je bij de talrijke religieuze verwijzingen in Ottens werk het idee krijgt dat die bestaan om te bekeren? Moet je, omdat zijn bedoeling de jouwe niet is, de schrijver en zijn verbeelding opgeven? Niet om de vrees daadwerkelijk bekeerd te worden: een atheïst moet God op eigen kracht buiten de deur weten te houden. Meer gaat het om de ergernis over hoe de God die Otten zich verbeeldt, zijn literaire keuzes bepaalt. Want Otten had een reputatie te verspelen.
In het essayistische werk van Otten (1951) is de schade aanzienlijk. Van een schrijver die het steeds weer aandurfde om zichzelf moeilijke en steeds weer nieuwe vragen te stellen, bijvoorbeeld over pornografie in Denken is een lust (1985), werd hij een bekeerde die gelooft in een antwoord in Het wonder van de losse olifanten: rede tot de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie (1999). Zodoende heeft hij iets te verliezen en manoevreert hij zichzelf in de verdediging. Tegenover het essayistische werk staat zijn poëzie, die veel beter standhoudt. Ook daar is de `allesmaker' aanwezig, maar zonder dat de missie de taal gaat overheersen.
Tussen die twee uitersten bevinden zich de nauw verweven werkstukken die Otten onlangs het licht heeft doen zien: het toneelstuk Braambos en de vorige week verschenen roman Specht en zoon. De setting is identiek: een oud huis in de buurt van het `Randmeer', waar een realistische schilder van een jaar of dertig met een goedgelovige (en zwangere) vrouw werken aan een moeilijke opdracht. Bij die opdracht beginnen de verschillen. In het toneelstuk moet er een kruisiging worden geschilderd (`moet je geloven wat je maakt? Dat is de kwestie'), in de roman gaat het om het maken van een jongensportret. van een dode. Het schilderij moet volgens de opdrachtgever zijn zoon weer tot leven wekken: `Je kunt iets zeldzaams. Iemand laten leven.'
Pasen
Deze wederopstandingsopdracht (Otten heeft het graag over `menswording') moet klaar zijn met, inderdaad, pasen. Dat is een van de momenten in Specht en zoon waarin de religieuze symboliek wel erg expliciet is. Hetzelfde geldt voor de steeds weer terugkerende aanduiding van de schilder als `schepper'. Vergeleken met Braambos is Specht en zoon echter tamelijk werelds. Dat komt omdat het boek niet, zoals Braambos, een `drama over vergeving' is, maar een roman die weliswaar over geloof gaat, maar ook over schaamte.
Daarbij komt dat het verhaal in Specht en zoon vanuit een interessant perspectief wordt verteld, dat van het schilderij. Of preciezer, dat van het onbeschilderde doek. Die kunstgreep pakt redelijk geslaagd uit, al moet Otten zich hier en daar in vreemde bochten wringen om duidelijk te maken hoe het linnen bepaalde zaken te weten is gekomen. En er zijn wat losse eindjes: waarom weet een doek bijvoorbeeld wél wat een piano is maar niet wat een spiegel is? Het goed horende en aan de voorkant ook ziende doek vertelt hoe het eerst aan een rol `vier maal universeel geprepareerd linnen' in de winkel hangt, tot de schilder Felix Vincent binnenkomt en hem koopt (`Schepper, neuride ik met al mijn spieën, schepper! Doe met mij wat je wil! Maak iemand van mij!').
Zo bivakkeert het doek maanden in geëxalteerde verwachting in het atelier, wachtend tot het een meesterwerk zal worden. Een Piëta, is de bedoeling, maar Vincent is te druk met betaalde opdrachten om daaraan toe te komen. Het doek wordt na enkele maanden uitverkoren voor de eerder genoemde grote opdracht; het weer levend schilderen van het dode kind. Die opdracht, krankzinnig volgens Vincent, maar uitstekend betaald, wordt gegeven door de oude baggermagnaat en kunstliefhebber Specht. Er zit een luchtje aan: de dode jongen is zijn geadopteerde zoon Singer. Geen biologische zoon, maar een door hem uit Sierra Leone gehaald jongetje, wat gezien de seksuele reputatie van Specht (homoseksueel of niet, wellicht pedofiel) enige vragen oproept.
Het schilderij wordt inderdaad een meesterwerk en speelt een belangrijke rol in de gebeurtenissen waardoor Vincents vrouw Lidewij zwanger raakt (een erg zoetsappige ontvangenis), maar de opdrachtgever komt het niet halen. Tegen het einde van de korte roman groeit zo de verwarring over Specht en zijn motieven en weet je niet wat je van wie moet geloven: in Spechts liefde voor zijn zoon of de aanwijzingen dat Specht een uitbuiter van jongensslaafjes is. Zoals de dood van de jongen ook steeds minder duidelijk wordt.
Verwarring
Die verwarring dient Otten om te tonen dat de feiten in de wereld je niet altijd duidelijk maken wat het geval is, dat het erom gaat wat je gelóóft. En dat als je gelooft in het goede, het goede er dan ook ís. Je ziet de voet van de colporteur bij wijze van spreken alweer tussen de deur zitten, maar gelukkig is er méér dan missie in Specht en zoon: er is ook schaamte. Dat leidt bijvoorbeeld tot een mooie, bizarre scène waarin het nog onbeschilderde doek oog in oog (nu ja) komt te staan met een pauw, die prompt zijn veren opsteekt, in de kennelijke veronderstelling dat de dode materie hem kan zien. De schaamte zit dus van binnen, ook bij de schilder Felix Vincent. Die schaamt zich voor veel: voor het grote bedrag dat hij voor de opdracht krijgt, voor een geheime liefhebberij (porno), en voor een episode uit zijn jeugd. Die meest beschamende ervaring is de confrontatie met de geslachtelijke verminking van een jeugdvriendje. De verwerking daarvan vormt het hart van het schilderij, datgene wat het zo goed maakt. De overwinning van grootste schaamte kan leiden tot de beste kunst, lijkt Otten hier te zeggen.
Even verder toont zich de destructieve kracht van schaamte als Vincent een brandstapel maakt waarop ook het schilderij belandt. En precies tussen die twee episodes door heeft hij zich in een aanval van schaamteloze lust in de problemen gebracht. Poëtisch wordt het boek in een aantal scènes waarin het schilderij in wording schaamte voelt, ondanks, of dankzij de wetenschap dat de reden van zijn bestáán is gezien, bekeken te worden. Het zijn nadrukkelijk essayistische scènes, zoals Ottens romans altijd essayistisch zijn geweest, ook als het verhaal zoals hier adequaat en spannend wordt verteld.
De twijfel, schaamte en verwarring van de schilder Felix Vincent staan uiteindelijk tegenover de blije, maar passieve verwachting van het vertellende doek, dat zichzelf slechts ziet als een `drager'. Die laatste gedachte sluit naadloos aan bij de visie die Otten in zijn `Zomerdagboek' tentoonspreidt over de rol van de (in zijn geval) katholieke kunstenaar; hij moet maar afwachten wat zijn schepper voor hem in gedachten heeft, de creativiteit komt van buiten hem. Die visie gaat zowel bij dit doek als bij Otten gepaard met blijmoedige zekerheid, een zekerheid die weer samengaat met een passieve houding. Het is waarschijnlijk de zekerheid waar de gelovige naar op zoek is – waarmee dit raamwerk van `Vier maal universeel geprepareerd linnen' is wat Otten ongeveer wil worden.
Gelukkig is dat doek niet de enige hoofdpersoon in Specht en zoon, er is ook nog de schilder Felix Vincent met zijn schaamte, verwarring en twijfel. Zijn worsteling met de opdracht die hij heeft gekregen, is uiteindelijk wat Specht en zoon tot een roman maakt die niet alleen wil aanzetten tot geloven, maar ook tot denken. Zoals de bedoeling is van literatuur.
Willem Jan Otten: Specht en zoon. Van Oorschot, 144 blz. €15,–