Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Politiek

Zes miljard verbonden breinen

De wetenschap wordt steeds specialistischer, maar gelukkig proberen sommige auteurs nog álles uit te leggen. En het lukt ze nog ook. Leesbare alomvattendheid bestaat echt.

De menselijke geschiedenis tot nu toe is in een handomdraai na te vertellen. Veertigduizend jaar geleden, tijdens de laatste ijstijd, ontstond de eerste vorm van beschaving: die van de prehistorische kunstvoorwerpen, kralen en rotsschilderingen. Tienduizend jaar geleden, na de laatste ijstijd, ontwikkelde zich de eerste landbouwbeschaving – in het Midden-Oosten, relatief snel gevolgd door andere delen van de wereld: China, India, de Amerika`s. En tweehonderd jaar geleden ontstond de eerste industriële samenleving, in West-Europa. Welvaart, wetenschap en democratie bloeiden op. Deze cultuur verspreidt zich nu over de rest van de wereld. Klaar!

En daar zijn we dan, voorlopig. We wonen in steden, werken, doen aan kunst, eten planten en vlees van de boerderij, rijden (vaak) rond in een auto en staan in contact met vrijwel alle delen van de wereld – als we willen, maar ook heel vaak zonder dat we dat willen.

Wie dat alles en ook nog alles eromheen in een handomdraai wil nalezen, moet te rade gaan bij het genre van de Grote-Overzichtboeken. In de wetenschap zijn abstractie en specialisatie schering en inslag, waardoor de behoefte aan overzicht groot is. Helaas wordt door alle informatielawines vaak gedacht dat het `natuurlijk' onmogelijk is om `overal' iets vanaf te weten. De `uomo universale bestaat niet meer', klinkt het dan met een snik. Maar dankzij ijverige en ambitieuze schrijvers kun je een heel eind komen. Nu zijn er zelfs twee prachtige boeken verschenen die de hele curieuze toestand van de wereld in perspectief plaatsen. Eerst kwam The Human Web, door het schrijversduo William H. en J.R. McNeill, en nu is er Bill Brysons A Short History of Nearly Everything. Twee verschillende boeken: het een op academisch niveau geschreven door een geschiedkundige vader en zoon, het ander van een populaire reisschrijver die beroemd werd met geestige (soms wat melige) boeken over Amerika en Australië. Beide zijn zeer geslaagd, prettig om te lezen, en je steekt er veel, of bijna alles, van op.

Reisboekenschrijver Bryson begon zijn drie jaar durende zoektocht door de moderne natuurwetenschappen, omdat hij vier of vijf jaar geleden tijdens een lange vlucht over de Grote Oceaan lusteloos door het raampje naar het water onder zich staarde. `En de gedachte kwam bij me op dat ik helemaal niets wist over de planeet waar ik mijn hele leven op zou moeten blijven wonen. Ik had bijvoorbeeld geen idee waarom de oceanen zout waren en de Grote Meren in Noord-Amerika niet. Geen idee ook of de oceanen langzamerhand zouter werden, of juist minder zout en of dat dat iets was waar ik me zorgen over zou moeten maken.' En die verontrustende gedachte werd een overpeinzing over zijn diepe onwetendheid: `Ik wist niet wat een proton was, wat een eiwit. En wat is het verschil tussen een quasar en een quark? Ik begreep niet hoe een geoloog kon zien hoe oud een rots was – ik wist eigenlijk niks.'

Maar hij is er allemaal achter gekomen.

Het andere boek, van de McNeills, is de neerslag van twee mensenlevens vol historisch onderzoek: `Dit boek is geschreven voor mensen die willen weten hoe het gekomen is dat de wereld er nu zo uitziet, maar niet de tijd hebben om een of twee boekenplanken met geschiedenisboeken te lezen. Wij hebben het geluk gehad wel veel boekenplanken te hebben gelezen', schrijven ze.

Bill Bryson slaagt er zelfs in om de opgewekte titel van zijn boek: A Short History of Nearly Everything waar te maken. In een prachtig geschreven overzicht zwiert hij langs de belangrijkste natuurwetenschappelijke kennis die nu beschikbaar is, van het binnenste van de aarde en het ontstaan van de continenten, via de Big Bang, het zonnestelsel, de quantummechanica en de biologische evolutie, tot en met het bestaan van de mens – in nog geen 425 bladzijden tekst. Brysons boek is een ongelooflijke prestatie, en iedereen met belangstelling voor het wereldraadsel zou het moeten lezen. In zijn leesbare allesomvattendheid is het te vergelijken met Norman Davies' meesterwerk Europe, a History (1996) – ook zo'n Mooi Groot Overzicht.

Bryson is in het bijzonder geïntrigeerd door de manier waarop wetenschappers er bijvoorbeeld achter komen hoeveel de aarde weegt, en waarom de zee zout is en de grote meren niet. Dat levert schitterende verhalen op, waardoor de wetenschap gaat leven en Bryson en passant de lezer van allerlei `saaie feiten' op de hoogte brengt. Het boek is dus ook een lichtvoetig geschreven geschiedenis van de natuurwetenschap in de laatste twee-, driehonderd jaar.

Zijn beschrijving van de aarde begint dan ook met een lange maar fascinerende geschiedenis van een Franse landmeetexpeditie naar Peru in 1735. De expeditie verliep moeizaam, want de meereizende bioloog werd gek, de arts werd vermoord, een derde lid verliet de expeditie om met een plaatselijk dertienjarig meisje te gaan leven en de twee leiders kregen slaande ruzie. Een heerlijk verhaal, maar Bryson legt ook haarfijn uit waarom die Fransen helemaal naar Peru gingen en waarom dat belangrijk is geweest voor de kennis van de vorm van de aarde.

Een ander, hartverscheurend, verhaal is het leven van Gideon Mantell, een enthousiaste Britse verzamelaar van fossielen uit de eerste helft van de negentiende eeuw, die op een verschrikkelijke manier werd dwarsgezeten door de anatoom Richard Owen (later ook een erfvijand van Charles Darwin). De treurige geschiedenis eindigt ermee dat de door een ongeluk zwaar misvormde ruggengraat van Mantell na diens dood terechtkomt in het rariteitenkabinet van zijn oude vijand Owen. Maar ondertussen leren we veel over de groeiende kennis van de dinosaurussen en andere fossielen in die periode voorafgaand aan Darwin en ook iets over de tijd van de dino's zelf, zo'n 200 miljoen tot 64 miljoen jaar geleden.

De geschiedenis van de wetenschap is geen rechte lijn en Bryson heeft er dan ook veel plezier in om allerlei vergeten wetenschappers op te duiken die belangrijke feiten als eersten hebben ontdekt maar vrijwel nooit de publieke eer kregen die hen toekwam. J. William Gibbs bijvoorbeeld, van Yale Universiteit, die in de jaren 1875-1878 het complexe principe van de entropie (de mate van chaos in een fysiek systeem) beschreef in een obscuur tijdschrift, waardoor deze belangrijke ontdekking jarenlang onopgemerkt bleef. Dat werd tenminste nog teruggevonden, maar de eer van de ontdekking van het element zuurstof, door de Zweedse Karl Scheele in 1772, ging naar Joseph Priestley – die het element twee jaar later ontdekte maar zijn artikel wèl gepubliceerd kreeg. Scheele ontdekte ook chloor, ook al zonder dat iemand het wist en daarvan ging de eer naar Humphry Davy die hetzelfde pas 36 jaar later vond. Typerend voor Bryson is dat hij over Scheele ook vertelt dat die de ongelukkige gewoonte had om van alles waarmee hij werkte een beetje te proeven. Scheele bleef nog relatief lang leven, hij stierf vergiftigd aan zijn werkbank op 43-jarige leeftijd.

En zo gaat het maar verder, over het mysterieuze ontstaan van het leven (`it isn't easy being an organism'), het ontstaan van meercellig leven (`it isn't easy to become a fossil'), de grote uitstervingen, de enorme soortenrijkdom die de aarde nu kenmerkt (nog wel) tot aan de evolutie van de mens. Bryson signaleert onder meer het voor moderne mensen enigszins ongemakkelijke feit dat de zo vaak bespotte Neanderthaler, die pas 30.000 jaar geleden uitstierf, grótere hersenen had dan wij (gemiddeld 1,8 liter tegen onze 1,4). Meestal wordt dan gezegd dat onze hersenen dan misschien wel kleiner zijn, maar waarschijnlijk ook efficiënter. `Ik denk dat ik de waarheid spreek als ik opmerk dat nergens anders in de menselijke evolutie zo'n argumentatie wordt gegeven', is Brysons droge commentaar.

Maar over de moderne mens heeft Bryson het eigenlijk niet. Hij eindigt met het verschijnen van homo sapiens, zo'n 150.000 jaar geleden. Het zij hem vergeven, want dan heeft hij er al wel een rit van 15 miljard jaar opzitten, vanaf het begin van het heelal. Het ontbreken van de menswetenschappen in zijn verhaal (geen psychologie, geen sociologie en ook geen geschiedwetenschap) is ongetwijfeld de geheime grap van het `nearly everything' uit de titel. Slechts de mens ontbreekt.

En aldus vouwt het boek van Bryson zich om het andere belangrijke Grote-Overzichtboek heen: The Human Web van vader en zoon McNeill. Dit boek gaat juist over de geschiedenis van de mens sinds de laatste ijstijd en eindigt in het heden. Bryson verzorgt in feite alles wat er aan voorafging en geeft nog een wetenschapshistorisch extraatje over de laatste paar honderd jaar. Wie beide achter elkaar leest is weer helemaal bij, natuurwetenschappelijk en historisch gesproken.

De vader van het schrijversduo, William H. McNeill, is in feite de uitvinder van dit soort Grote Geschiedenis, met zijn magnum opus The Rise of the West. A History of Human Communication uit 1963 en zijn latere boeken, onder meer over de historische rol van de verspreiding van ziektes (Plagues and Peoples, 1976). Veel van de thema's van het huidige boek zijn bekend uit dat eerdere werk. Zoals de beslissing die elke menselijke gemeenschap moet nemen wanneer ze ontdekt dat de buren een bepaalde (militaire, economische) vernieuwing hebben doorgevoerd die zij niet hebben: meedoen of niet? En natuurlijk de rol van besmettelijke ziektes. Die ziektes ontstaan en verspreiden zich in stedelijke beschavingen met veel externe contacten, met alle dood en ellende die dat met zich mee brengt, maar de opgebouwde weerstand biedt soms óók een groot militair `voordeel' voor ontdekkingsreizigers en veroveraars in gebieden waar die ziekten tot dan toe onbekend waren. De Spaanse verovering van Zuid- en Midden-Amerika kon zich zo voortvarend voltrekken omdat de conquistadores weerstand hadden tegen griep, mazelen en pokken, die onder de indianen leidden tot huiveringwekkende, massale sterfte.

In The Rise of the West ging het nog om `beschavingen' die met elkaar in contact kwamen. Het zwaartepunt lag daarbij in West-Europa; China en India waren maar zijpaden. In een nieuw voorwoord dat McNeill in 1990 schreef voor The Rise of the West analyseert hij die zwakten van dat meesterwerk al tamelijk nuchter: `Terwijl dit boek de interacties benadrukt tussen de beschavingen, heeft het toch te weinig aandacht voor het ontstaan van het algemene (ecumenical) wereldsysteem'. Die fout is nu hersteld, in feite hebben vader en zoon een soort `The Rise of the Web' geschreven. En dat flexibelere en scherpere beeld van een alomvattend `web' is nieuw.

The Human Web is een goed tegengif voor de vaak gehoorde opvatting dat mondialisering zo'n belangrijk recent verschijnsel is. Zoals de historici tegen het einde van hun boek opmerken: na 1945 lijkt de mondialisering vooral amerikanisering, door de enorme economische en militaire macht van de Verenigde Staten. En het is die amerikanisering die zoveel weerstand en bewondering oproept. Maar het echte proces van mondialisering speelt al sinds het begin van de mensheid – al zitten we nu in de piek: àlle delen van de wereld maken nu deel uit van één groot menselijk web.

Dat proces begon klein, maar is er altijd geweest. Al in de verre prehistorie verspreidde de `acheulische vuistbijl', een technologisch hoogstandje van homo erectus, zich verrassend snel over de hele wereld. En dan schrijven we 1,5 miljoen jaar geleden. Pijl en boog (20.000 jaar geleden uitgevonden) verspreidden zich ook over de hele wereld, met uitzondering van Australië. En zo gaat het nu nog steeds, maar veel sneller en op allerlei gebied; zie de hondenbezitters die nu overal ter wereld een bal weggooien aan een stok met een handje aan het eind waar de bal in past – zo kun je veel verder gooien. De snelheid en de variëteit is enorm toegenomen, maar het uitwisselingsproces dat volgens de McNeills de basis van de menselijke geschiedenis vormt, is hetzelfde gebleven.

De McNeills noemen die connecties over grote afstand een `web'. Het is een modieus woord, dat natuurlijk associaties oproept met internet, maar het dekt de lading redelijk. Alleen is het beeld van een `web' te statisch voor de beweeglijke werkelijkheid die de McNeills beschrijven. Een `netwerk' zou beter zijn, maar is waarschijnlijk te abstract als catch phrase. In werkelijkheid is het menselijke web een proces: het wordt opgebouwd uit en in stand gehouden door, zoals de McNeills schrijven, `toevallige ontmoetingen, familiebanden, vriendschap, religie, rivaliteit, vijandigheid, economische uitwisseling, politieke samenwerking, militaire confrontatie'. Want in àl die contacten wordt informatie uitgewisseld. `De uitwisseling en verspreiding van die informatie, objecten en ongemakken (inconveniences) en de menselijke reactie erop, dat is wat de geschiedenis vormgeeft.'

Een `web' van uitgewisselde informatie als motor van de geschiedenis. Het klinkt misschien wat ambitieus, maar er is weinig tegen in te brengen. Technische vernieuwing alléén is geen motor, machtswellust evenmin. En evenmin kun je volhouden dat er alleen maar vooruitgang (moreel of anderszins) is geweest. De enige echte trend in de menselijke geschiedenis is de uitbreiding en verdichting van het contact, over de hele planeet. En wie eenmaal in het web zit, komt er ook eigenlijk nooit meer uit.

Het idee sluit verder nauw aan bij psychologische en antropologische ideeën over het onderscheidende kenmerk van de mens vergeleken met andere dieren. Door de voortdurende honger naar communicatie en de aanwezigheid van een unieke taalvaardigheid kun je een mensengemeenschap bijna beschouwen als een superorganisme. Natuurlijk, iedereen is óók een individu, maar de communicatie en de wederzijdse afhankelijkheid gaan toch heel ver. Telepathie, dat vaak gezochte zesde zintuig, is helemaal niet nodig – zulk contact hèbben we al, in de taal en non-verbale signalering van onze emoties.

Het boek van de McNeills is een goudmijn. De grote lijnen van hun theorie worden mooi en helder geschetst: hoe regionale en continentale webben geleidelijk aan steeds hechter met elkaar verweven raakten. Het eerste `echte' intensieve web in Eurazië had zijn wortels in de beschavingen van Soemerië, Eypte en de Indusvallei ongeveer 3000 jaar voor Christus en bereikte zijn hoogtepunt in 200 na Christus. Later werden de verbindingen met Oost-Azië intenser en kwamen het `lokale' web van Amerika, dat van Oceanië en het kleine Australische Web erbij. Het hoogtepunt heeft nu plaats met een wereldwijde intensiteit van moderne communicatie, met alle gevaren van uniformering en tegelijkertijd alle kansen voor creativiteit en vernieuwing.

Maar net als in het boek van Bryson staat The Human Web ook vol kleine en grotere inzichten en wetenswaardigheden, die het lezen zo de moeite waard maken. In het eerste hoofdstuk, over het `proto-web' in de prehistorie, wordt bijvoorbeeld in een noot opgemerkt dat de mens veel te danken heeft aan zijn vermogen tot zweten. Dankzij dit efficiënte koelsysteem kan hij lichamelijke inspanning veel langer volhouden. `Australische Aborigines kunnen bijvoorbeeld de veel snellere kangeroes eronder krijgen door ze urenlang achterna te rennen uiteindelijk storten de beesten in door oververhitting.'

En een van de spannendste momenten in het boek komt wanneer de Chinezen onder leiding van admiraal Zheng He een enorme expansie beginnen omstreeks 1400. Zijn eerste expeditie `om de Chinese Zuid', richting India, Arabië en Afrika telde 317 schepen, met een bemanning van 27.000 man. Ter vergelijking: Columbus zeilde in 1492 uit met drie schepen en negentig man. Als de Chinese keizer na 1430 zijn belangstelling voor overzeese expansie niet zou hebben verloren, had de wereldgeschiedenis mogelijk een ander verloop gekregen. Onverwachts is ook dat nieuwe politieke ideeën over `volkssoevereiniteit' vanaf de zeventiende eeuw niet alleen in Engeland, Amerika en Frankrijk grote gevolgen hadden, maar toen óók al in Congo. Het autocratische Afrikaanse koninkrijk Congo, met een half miljoen onderdanen, werd in 1665 omvergeworpen door een coalitie van slavenhandelaren en vazallen. Na een burgeroorlog ontstond in 1710 een nieuw, veel minder gecentraliseerd en autoritair koninkrijk. En prikkelend is hun beschouwing over de slavernij, die in de negentiende eeuw (vrijwel) overal ter wereld wordt afgeschaft, terwijl de omvang ervan in wereldhistorisch perspectief toen juist zijn hoogtepunt had bereikt; een fraai staaltje van de werking van het worldwide web.

Toch is er ook een belangrijk verschil tussen A Short History en The Human Web. Bryson vertelt ons veel over de wereld om ons heen, dat is fascinerend. Maar de McNeills vertellen ons veel over onszelf, over de wortels van onze moderne levenswijze. En over waar en wie we nu zijn. Als belangrijkste kenmerk van de huidige tijd zien de McNeills de `overvloedige groei van de steden', de communicatiemachines bij uitstek. `Deze fundamentele verandering beinvloedt vrijwel alle aspecten van het menselijk bestaan.' Sinds de verschijning van het landbouwdorp 10.000 jaar geleden heeft de mens levensvormen ontwikkeld die gebaseerd waren op het gegeven dat iedereen elkaar kende. Maar `in een stedelijk kader smelten die gewoonten en persoonlijke verplichtingen weg. Alleen de wet, de politie en morele opvoeding blijven over ter ontmoediging van roofzucht. Allerlei nieuwe organisatievormen schieten omhoog, van jeugdbendes en sektes tot buurtcomités, om aan de nieuwe sociale behoeften te voldoen, maar tot nu toe is er nog geen bevredigende morele code of levenswijze gevonden die soepele en stabiele sociale relaties in een stad garanderen.' Zoals J.R. McNeill in zijn nawoord opmerkt: `De kracht van zes miljard verbonden menselijke breinen is ontzagwekkend, zowel in zijn destructieve als positieve mogelijkheden. Als het huidige web overleeft, ligt ons lot meer dan ooit in onze eigen handen.'

Bill Bryson: A Short History of Nearly Everything. Doubleday London/New York, 515 blz. €34,50. Een vertaling verschijnt begin volgend jaar bij Atlas.

J.R. McNeill en William H. McNeill: The Human Web. A Bird's-Eye View of World History. W.W. Norton New York/London, 350 blz. €35,75. De vertaling `Het menselijk web' verschijnt in augustus bij Het Spectrum, 352 blz, €22,50.