Al ruim een maand van tevoren heb ik de vijftien minuten maximum-kijktijd in de Scrovegni-kapel in Padua gereserveerd. Wanneer het zo ver is, donderdagmiddag 15 uur, komt een bewaker naar buiten gerend: `Emergenza con la luce!' Het nieuwe verlichtingssysteem in de kapel is uitgevallen. Binnen een half uur is het keurige stadsparkje waar de middeleeuwse kapel ontheemd middenin staat vol met wachtenden. Ieder kwartier dient de volgende groep van 25 bezoekers zich aan meer mensen mogen niet tegelijk naar binnen. Een busje met elektriciens brengt uitkomst. Nu moeten we eerst nog de verplichte vijftien minuten doorbrengen in een geklimatiseerde ruimte om `ontstoft' te worden. Dan mogen we eindelijk de kapel betreden. Daar heerst een precies afgestemd microklimaat.
In de Scrovegni-kapel schilderde Giotto (1267-1337) een fresco-cyclus gewijd aan de Verkondiging aan Maria. In een wandvullend stripverhaal verbeeldt Giotto episoden uit het leven van Jezus en Maria. Dit verhaal ontvouwt zich in drie banen boven elkaar, volgens een reëel tijdsverloop. Zo zien we in opeenvolgende scènes drie keer een synagoge afgebeeld, en Maria baart Jezus in dezelfde kamer waar eerder de engel haar kwam berichten dat ze zwanger was van de Verlosser van de mensheid. Kijk, op de vlucht naar Egypte draagt ze de mantel die ze ook aan had toen ze, tijdens haar zwangerschap, Elisabeth ontmoette. En daar staat Christus naakt in de Jordaan. Zijn benen en buik zijn zichtbaar door het groene water heen voor het eerst in de schilderkunst zijn hier benen in water geschilderd.
De publieke belangstelling voor de schilderingen was nooit bovenmatig groot. Je kon op ieder moment van de dag de kapel bezoeken en net zo lang binnenblijven als je wilde. Onlangs is de grootscheepse restauratie van de kapel en van de fresco's voltooid en sinds de heropening blijkt de Scrovegni-kapel veranderd te zijn in een mega-attractie. Per internet melden zich wereldwijd onafgebroken mensen om een kwartier te reserveren. Vijftien minuten is natuurlijk helemaal niets. En omdat die tijd zo kostbaar is, is het onmogelijk om de wekker in je hoofd uit te zetten en je te concentreren op wat er is te zien. De fresco's zijn weliswaar voor verder verval behoed, maar tegelijkertijd in feite voor de beschouwer ontoegankelijk gemaakt.
Maar ik heb geluk. Met speciale schriftelijke toestemming van de directeur van de musea van Padua mag ik langer binnen blijven. Het eerste wat bij binnenkomst opvalt is het niets ontziende, koelgrijzige elektrische licht dat iedere uithoek van de kapel genadeloos uitlicht. Het is waar: details van de fresco's zijn nu beter zichtbaar dan eerst. De goudkleurige aureolen van de heiligen blijken reliëf te hebben, en de kurassen en helmen van soldaten zijn rijk versierd. Maar het blauw, de belangrijkste kleur in de kapel, is in dit ongenaakbare licht niet langer het betoverende blauw van eerst. Het tongewelf, beschilderd als een diepe sterrenhemel, heeft zijn magie verloren. En de tegenstelling tussen het warme blauw van de nacht, in de bovenste delen van de kapel, en het lichtere blauw van de dag, in de taferelen in de onderste banen, is grotendeels verdwenen.
Zonnestraal
Vóór de restauratie was de kapel natuurlijk ook al verlicht door lampen, maar veel minder extreem dan nu. Als je 's ochtends vroeg kwam had je bovendien soms het geluk de enige bezoeker te zijn, en kon je de suppoost vragen om het licht uit te doen. Dat was het moment waarop de schilderingen te zien waren zoals ze door Giotto zijn bedoeld. Deze fresco's komen pas bij schamel licht tot hun recht. Giotto heeft rekening gehouden met de verschillen in de beschikbare hoeveelheid daglicht: zo overheersen blauwen en groenen in de bovenste banen, daar waar de fresco's in de duistere kapel het moeilijkst te zien zijn. Blauw is de eerste kleur die bij weinig licht te onderscheiden is, en blauw heeft in de schemering zijn grootste intensiteit. Beneden, waar meer daglicht komt, overheersen de roze en gele tinten, kleuren die juist bij meer licht opbloeien. En op 25 maart, de religieuze feestdag waarop de Verkondiging aan Maria wordt gevierd, behoort 's ochtends om 9 uur precies een zonnestraal te vallen op de handen van Enrico degli Scrovegni, de opdrachtgever, die op de westelijke muur staat afgebeeld. Knielend overhandigt hij een model van de kapel aan Maria en twee heiligen.
De geschiedenis van de westerse schilderkunst begint bij Giotto's schilderingen in Padua. Giotto ontdekte hoe hij een illusie van diepte kon scheppen op een plat vlak. De menselijke figuren, monumentaal als sculpturen, bevinden zich in optisch betreedbare ruimten, vaak door Giotto vormgegeven als het interieur van een huis of als een stadspoort. Maar hij schilderde ook landschappen. Joachim, de vader van Maria, zit te dromen voor zijn hut aan de voet van een heuvel, met schaapjes aan zijn voeten; Lazarus wordt door Jezus opgewekt uit een grafheuvel met bomen erop terwijl twee mannen de grafplaat opzij leggen.
In 1300, vlak na de eeuwwisseling, kocht Enrico degli Scrovegni een stuk grond in Padua, naast de oude Romeinse arena. Hij liet hier een kapel bouwen die door een gang verbonden was met zijn, eveneens nieuwe, palazzo (dat inmiddels niet meer bestaat). Vermoedelijk wilde hij iets goed maken. Zijn rijkdom had hij geërfd van zijn vader, een bankier en woekeraar die zo berucht was dat Dante, tijdgenoot van Enrico en van Giotto, hem in zijn Goddelijke Komedie (ca. 1310) een plaats gaf in de hel.
Op 25 maart 1303 werd de kapel voorlopig gewijd, zoals blijkt uit de archieven. Op 9 januari 1305 dienden vervolgens Augustijnen van het nabijgelegen klooster een protest in bij het stadsbestuur tegen de in hun ogen overdreven pracht en praal (`ad pompam') van de decoraties in de kapel. Alweer op 25 maart 1305 werd de kapel definitief ingewijd. De beschilderingen moeten dus in een tijdsbestek van 18 tot 20 maanden zijn aangebracht. Dit wordt bevestigd door de bestudering van de giornate. Een giornata is het deel van een fresco dat op één dag is geschilderd. Fresco's worden op de muur aangebracht terwijl de kalklaag van de ondergrond, het intonaco, nog nat is vandaar het woord fresco, dat `nat' of `vers' betekent. Het is een moeilijke techniek die een snelle, doeltreffende manier van werken vereist. De begrenzingen tussen de verschillende giornate zijn van dichtbij voor een geoefend oog duidelijk te zien.
Men is het er over eens dat Giotto vrijwel geheel alleen verantwoordelijk is voor de schilderingen, anders dan bijvoorbeeld bij de fresco's in de St. Franciscus in Assisi, waarin vele handen te herkennen zijn, waaronder die van Giotto. De Scrovegni-cyclus is het werk van een genie, in één keer gedaan.
Het verhaal beslaat 38 afzonderlijke fresco's. Eronder schilderde Giotto een pseudo-lambrizering van marmeren panelen, afgewisseld met, in grisaille, allegorieën van de deugden en ondeugden. In de blauwe hemel op het tongewelf bracht hij medaillons aan met afbeeldingen van Jezus, Maria en heiligen. Op de westmuur ten slotte schilderde hij een majestueuze verbeelding van het Laatste Oordeel. Schilderingen en architectuur zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden, ze vormen een hechte eenheid. Daarom wordt wel gedacht dat Giotto zelf de architect is geweest van dit eenvoudige gebouw met zijn ene schip en een kleine absis, bescheiden van omvang (ongeveer 30 meter lang, 13 meter hoog en 8,50 meter breed) en mooi geproportioneerd, maar verder niet bijzonder opvallend.
Vingertoppen
De ruimtelijke illusie is niet de enige revolutie in het werk van Giotto. Hij gaf ook uitdrukking aan de gevoelens van zijn personages, aan drama, aan pijn en vreugde. Je ziet dat Giotto gekeken heeft naar de mensen om zich heen, en hij heeft uitgevonden hoe het weer te geven: hoe iemand handelt in een bepaalde situatie, welke gebaren hij gebruikt, wat zich aftekent op een gezicht. Zoals in het tafereel waarin Joachim en Anna elkaar ontmoeten bij de poort van de stad, nadat Joachim maandenlang afwezig is geweest. De scène is van een ontroerende intimiteit. Zij kijken elkaar aan, omhelzen en kussen elkaar, terwijl Anna met beide handen Joachims hoofd vasthoudt, haar vingertoppen verdwijnen in zijn baard. Waar hun gezichten elkaar raken, strelen zijn haren Anna's gezicht, dat deels verborgen is achter zijn profiel dat, net als in de beroemde kus van de beeldhouwer Brancusi 600 jaar later, hun beider profiel is.
Giotto's schilderkunst is een vorm van realisme, het is de weergave van een herkenbare, aardse werkelijkheid. Het is ongelofelijk dat één man dit voor elkaar heeft gekregen. Natuurlijk, er waren voortekenen. De beeldhouwers waren in Giotto's tijd verder dan de schilders. De beeldengroep van Nicola Pisano in de Scrovegnikapel is er een voorbeeld van; en naar alle waarschijnlijkheid was Giotto goed op de hoogte van de expressieve beeldhouwkunst aan de gotische kathedralen. Giotto slaagde erin de strenge Byzantijnse traditie van gouden ikonen en mozaïeken, die in Italië op veel plaatsen voorhanden waren, te combineren met die 13de-eeuwse, gotische menselijkheid. Duccio, Giotto's leermeester, was dit pad al eerder ingeslagen. Maar bij Giotto valt het allemaal in één keer op zijn plaats, op een volkomen overtuigende manier.
Wie was deze man? Giotto is een raadsel. Over hem is heel weinig bekend. Maar een jaar geleden heeft hij een gezicht gekregen. Uit de schedel en de botten uit zijn graf is een kop gereconstrueerd die opvallende overeenkomsten vertoont met het portret waarvan altijd al vermoed werd dat het een zelfportret was, door Giotto onder aan de voorstelling van het Laatste Oordeel geschilderd: een fors, gedrongen hoofd met een korte, dikke nek, een zware kaaklijn, en grote koeienogen. Giotto kauwde bij het schilderen veelvuldig op zijn penseel, zo blijkt uit de sporen op zijn kiezen. In zijn botten werden sporen van grote hoeveelheden arsenicum, lood, aluminium, mangaan en zink aangetroffen, afkomstig van zijn verfpigmenten.
Giotto heeft voor de paus gewerkt en voor vorstelijke families in Italië, onder andere in Rome, Napels, Assisi en zijn woonplaats Florence. Van al dit werk is het grootste deel verloren gegaan. In 1327 werd hij, samen met onder anderen Taddeo Gaddi, lid van het gilde van Dokters en Apothekers, waar schilders voor het eerst vanaf dat jaar werden toegelaten. Vanaf 1334 bekleedde hij de eervolle positie van `magister et gubernator' van de `Opera di Santa Reparata' in Florence, waar hij verantwoordelijk was voor het onderhoud en de bouw van de nieuwe kathedraal, de huidige dom van Florence. Tevens had Giotto als stadsbouwmeester de leiding over de stadsfortificaties en openbare werken, zoals bruggen. Het ontwerp van de beroemde campanile van de dom van Florence is oorspronkelijk van hem, zij het dat de beeldhouwer Lorenzo Ghiberti de klokkentoren voor het grootste deel heeft gebouwd, na de dood van Giotto. Dat Giotto zelf de architect zou zijn geweest van de Scrovegni-kapel is dus niet ondenkbaar.
Giotto had vier zonen en vier dochters en was een vermogend man, die verschillende stukken grond bezat en bij zijn dood een goedgevulde bankrekening achterliet. Dat laatste is opmerkelijk omdat kunstenaars in zijn tijd zelden rijk waren. Giotto was al tijdens zijn leven zeer beroemd. Het belangrijkste bewijs daarvoor is wel een passage bij Dante, die overigens juist is bedoeld om het belang van aardse roem te relativeren: ,,Eerst werd Cimabue beschouwd als toonaangevend op het gebied van de schilderkunst; tegenwoordig is Giotto de grote rage, en de faam van de ander ligt verborgen in het stof.'' Maar de faam van Giotto is nooit verdwenen. In 1490, ruim 150 jaar na zijn dood, vervaardigde de beeldhouwer Benedetto da Maiano in opdracht van Lorenzo il Magnifico een marmeren portretbuste van Giotto voor zijn graf in de Florentijnse Dom.
Afgebladderd
De restauratoren van de Srovegni-kapel zijn terughoudend te werk gegaan. Delen waar de verf is verdwenen zijn niet ingevuld. Voor glanzend zilver en goud gebruikte Giotto metaal-pigmenten; dit metaal is nu grotendeels zwart geworden. Het blauw pigment dat Giotto gebruikte is azuriet, koperlazuur, dat in aanraking met vocht groen wordt. Dit kan niet gerestaureerd worden. Sommige delen beschilderde Giotto achteraf, nadat het fresco gedroogd was, met name het blauw van de mantel van Maria. Dit blauw is nu grotendeels afgebladderd, en niet hersteld, zodat Maria nu vaak een witte in plaats van een blauwe mantel aan heeft. Wel zijn hier en daar scheuren gerepareerd, op plekken waar deze scheuren de visuele werking van het beeld verstoorden. Ook de kalklaag is hersteld. Verder zijn stof en vuil (met name sulfaat en nitraat, gevolg van luchtvervuiling) verwijderd. De meeste aandacht is gegaan naar het herstellen van het gebouw, zoals het dak en de voegen tussen de bakstenen. Het interieur van de kapel komt nu op geen enkele manier meer in aanraking met de buitenlucht. Nu is, zo hebben metingen al uitgewezen, de situatie stabiel, en worden de fresco's voor toekomende generaties behoed.
Frescoverf is dekkend, ondoorzichtig, en droogt snel. Toch slaagde Giotto erin stralende, transparante kleureffecten te bereiken. Voor de draperieën gebruikte hij in de diepste schaduwen kleuren in hun pure vorm, om deze steeds lichter te maken door ze te mengen met wit. Daarna bracht hij met droge verf witte accenten aan om het licht te intensifiëren. Hier en daar schilderde hij glanzende changeant-effecten als van zijden stoffen, in rood en groen, of paars en geel. De magistrale werking van Giotto's kleuren berust ook op de chromatiek, het accostamento, de precieze keuze van combinaties van kleuren op zo'n manier dat ze elkaar versterken en bijna vibreren van energie.
Techniek, stijl, iconografie, artistieke visie: het is één groots geheel. En door dit alles heen spreekt keer op keer het zelfbewustzijn van deze kunstenaar. Zo schilderde Giotto helemaal aan het eind van de cyclus de ontmanteling van zijn eigen stripverhaal. Bovenaan het Laatste Oordeel, onder de ronding van het gewelf, rollen twee engelen de strip als een boekrol op. Daarachter zien we de gouden deuren van de hemel.
Giotto: de Scrovegnikapel in Padua, Italië. Dagelijks geopend 9-19 u. Toegangsbewijzen moeten minstens 72 uur van tevoren worden besteld. www.cappelladegliscrovegni.it.
Sinds de heropening is de Scrovegni-kapel
veranderd in een mega-attractie
Giotto kauwde vaak op zijn penseel,
zo blijkt uit sporen op zijn kiezen