Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

De Reis... de nacht... het einde!

Met de spreektaal in de Voyage legde Céline een bom onder de beschaafde retoriek van zijn voorgangers, schrijft Pieter Steinz in deel 45 van zijn stoomcursus literatuur.

Wapenstilstandsdag overmorgen... We richten het zoeklicht op een roman over de Eerste Wereldoorlog... En niet zomaar een roman!... De rauwste, de bitterste, de machtigste over de drek en de waanzin van de loopgraven... Want al speelt de Voyage au bout de la nuit zich maar voor een klein gedeelte af in de hel van Vlaanderen, het zijn de ervaringen aan het westelijk front die de hoofdpersoon voortdrijven. Zijn `reis aan het einde van de nacht' voert naar koloniaal Afrika, naar godverlaten New York en via kapitalistisch Detroit naar de groezeligheid van Parijs... Maar de hel is overal, de mens is de mens een wolf!... Een kakkerlak!... Een bloedluis!...

Louis-Ferdinand Céline, geboren Destouches, kon het weten. Hij had in het leger gediend, was in de koloniën geweest, had als arts in de armste wijken van Parijs gewerkt. De woede van zijn alter ego, de tierende Bardamu, kwam voort uit zijn eigen cynische anarchisme. In de zeventig jaar oude Voyage, en in Célines tweede autobiografische roman Mort à crédit, deugde niemand; een paar jaar later volgde hij de tijdgeest en gaf hij in zijn Bagatelles pour un massacre de `joodse samenzwering' van alles de schuld. De nihilist Céline ontpopte zich tot antisemiet, was tijdens de bezetting van Frankrijk collaborateur, en ontsnapte na de oorlog alleen aan de doodstraf wegens zijn verdiensten voor de literatuur.

Die verdiensten zijn enorm. Niet alleen omdat de Voyage gerekend moet worden tot de indrukwekkendste schelmenromans ooit geschreven en Mort à crédit tot de deprimerendste portretten van de kunstenaar als jongeman (zelfs Angela's Ashes verbleekt erbij tot een rozevingerige jeugdherinnering). Maar ook omdat na Céline de Franse schrijftaal niet meer dezelfde was. `Het verhaal, mijn god, dat is maar zeer bijkomstig', schreef hij ooit. `De stijl, die is interessant.' Met de woedende stem van Bardamu, die haast struikelt over zijn staccato zinnen, legde Céline een bom onder de beschaafde retoriek in de romans van zijn voorgangers. Met uitroeptekens, elliptische zinnen en als beroemdste stijlmiddel de steeds herhaalde drie puntjes, zette hij de taal onder stroom. Zijn `petite musique' deed voor de Franse literatuur hetzelfde als Mark Twains vernacular voor de Amerikaanse. Hij schreef naar eigen zeggen `om anderen onleesbaar te maken', maar hij maakte ze juist leesbaarder – of ze nu Camus heetten of Genet, Vonnegut of Bukowski.

`In den beginne was de emotie', luidde Célines credo. Zijn delirische stijl was al genoeg geweest voor een ereplaats in de literatuurgeschiedenis, maar het zijn de emoties van de hoofdpersoon die de Voyage tot een onvergetelijke leeservaring maken. Bardamu tekent zichzelf als een ploert, zonder dat hij de sympathie van zijn publiek verspeelt. Medelijden is wat je krijgt, medelijden met hem en zijn arme lotgenoten, medelijden met de mens die in de eeuw van de onmenselijkheid moet leven. Want dat is de Voyage ook: een catalogus van de verschrikkingen van de 20ste eeuw zoals die te vinden zijn in alle uithoeken van de aarde. Een wereldboek, en niet alleen in de letterlijke betekenis van het woord.

Volgende week: `De kellner en de levenden' van Simon Vestdijk.

Pieter Steinz: steinz@nrc.nl