Laat ik tegenover beide getuigenissen de volgende ervaring mogen plaatsen. Van 1945 tot 1950 was ik leerling van de Gemeentelijke hbs in Hengelo (O). De lerares Duits was juffrouw Cohen. Als ze 's zomers een jurk met korte mouwen droeg, zag je het nummer van het concentratiekamp op haar bovenarm. We durfden niet te vragen wat dat was; we wisten het maar al te goed. Juffrouw Cohen was een grootse vrouw die nooit blijk heeft gegeven van anti-Duitse gevoelens en van aversie tegen de Duitse taal.
Later begreep ik waarom. De voertaal van Luther, Goethe en Schiller en de Duitse joden was Duits. Ze hadden ook allemaal de Duitse nationaliteit. De voertaal van Mussert, de NSB-ers en de Nederlandse Waffen SS-ers was Nederlands. De anonieme briefjes die verklikten waar joden ondergedoken zaten, waren in het Nederlands geschreven. Het zat hem niet in de Duitse taal en de Duitse nationaliteit.
Als een joodse lerares Duits, die het concentratiekamp heeft overleefd, dat direct na de oorlog al begreep, hoe konden dan spraakmakende Nederlanders dat in 1965 nog steeds niet begrijpen? En waarom kan nú Harry Mulisch zijn ongelijk van toen niet toegeven?