Als wetenschapper zou ik er dus goed aan doen mij verre te houden van zulke formuleringen. Maar soms bedenk ik er een die ik zo aardig vind dat ik er geen weerstand aan kan bieden, zoals toen ik de astrofysicus vergeleek met een doelman. Ik hoop dan maar dat de lezer de kunstgreep doorziet, en niet onnodig kwaad wordt. Soms ook is het onvermijdelijk, zoals wanneer je probeert iets natuurkundigs uit te leggen aan algemeen publiek. Als je de gelijkenis niet zeer zorgvuldig kiest, kunnen gruwelijke misverstanden ontstaan. Zo is de term `oerknal' voor de dynamica van het Heelal helemaal fout, omdat die het beeld oproept van een heftige ontploffing in een lege ruimte. In werkelijkheid was de materie van het zeer vroege Heelal in vrijwel volmaakt thermisch evenwicht, en de expansie betreft niet een uitdijing in een of andere ruimte, maar van de ruimte zelf. Af en toe probeer ik toch maar weer iets uit te leggen door een abstract verschijnsel te vergelijken met een tastbaar mechanisme. Dan krijg ik onveranderlijk op mijn falie van collega's of andere lezers die vinden dat de beeldspraak niet goed is, of te ver gaat, of dat je eigenlijk helemaal niet moet metaforeren. De enige uitweg is om alles exact in wiskundige vorm te gieten, waarbij dan weer het grootste deel van je gehoor afhaakt.
De gevaarlijkste gelijkenissen kom je niet zozeer tegen bij de beschrijving van natuurkundige verschijnselen, maar bij de weergave van het wetenschappelijke bedrijf zelf. Een van de ergste is de vergelijking met sport. Talloze malen heb ik met gekromde tenen moeten aanhoren hoe de een of andere vlerk de wetenschap vergeleek met een robbertje rauzen. Shall we go to the mattresses? hoor je dan. Dat `matras' verwijst, meen ik, naar een mat uit de boks- of worstelring; het citaat is uit The Godfather, en het lijkt mij niet voor niets dat deze uitspraak populair is bij de penoze.
Wetenschap is geen sport. De belangrijkste reden waarom de analogie niet klopt, is dat er geen tegenpartij is, en zeker geen menselijke tegenstander, of het zou de onderzoeker zelf moeten zijn, want een wetenschapper kan zichzelf geweldig in de weg zitten. Eigenlijk is er in de wetenschap helemaal geen tegenstand, van welke aard dan ook. Immers, het Heelal is volmaakt onverschillig. Zelfs het grootste genie is minder dan een mug op de wang van de kosmos, want die neemt niet eens de moeite om hem eraf te slaan. Die onverschilligheid is voor de meeste mensen erger dan tegenwerking, want je kunt nooit de schuld van je verlies leggen bij scheids- of grensrechters. Kortom: wetenschap is wel strijd, maar er is geen tegenstander. Misschien voelde ik mij juist daardoor al jong aangetrokken door de wetenschap, want sport en in het bijzonder competitieve sport is nooit mijn sterkste kant geweest, deels door gebrek aan talent, en ook wel omdat ik een jaar of twee jonger was dan mijn gemiddelde klasgenoten. Mijn latere voorkeuren voor sport werden karate, rotsklimmen en zeilen, min of meer in die volgorde. Die kun je prima alleen doen, want zelfs bij karate heb je eigenlijk geen tegenstander is de klassieke zin; het is een spirituele sport, en straatvechtertjes hebben er niets van begrepen. Karate ni sente nashi, staat op het graf van Funakoshi Sensei: `Karate kent geen eerste slag.' Dat is ongeveer het tegengestelde van `De eerste klap is een daalder waard.'
Wie de gelijkenissen in heilige boeken letterlijk opvat, glijdt altijd af naar onverdraagzaamheid, terreur en oorlog. Ook voor de wetenschap is het levensgevaarlijk wanneer men die kromme sportbeeldspraak niet met een pond zout neemt. Veel van de ingrepen die de wetenschap verzieken, zijn te wijten aan die sportgekte. Beleidsnota's staan bol van de ophitsende taal die gewoonlijk uit de doorrookte mond van derderangs voetbaltrainers komt. Afrekenen, concurrentie, het gevecht aangaan, veni vidi vici, je kunt het zo plat niet bedenken of het is gebruikt door bobo's, de Vereniging van Strijdende Nederlandse Universiteiten, en andere betweters.
Managers zijn dol op dit soort gelijkenissen, dus ben ik niet zo dol op managers. Helaas hebben zij de overhand, zoals bleek uit een vraaggesprek met een achttienjarige scholier die beweerde niets in het bijzonder te willen studeren, maar het liefst ging `mensen aansturen'. Nog afgezien van het modieuze aansturen: hier stond iemand die niets kon of ooit had gepresteerd, die doelbewust niet van plan was een vak te leren, en juist daarom de lakens wilde gaan uitdelen. Het archetype van een manager dus, en ik hoor deze vent tegen de tijd dat zijn baard wat is gaan groeien al snorken, met gespierde taal ontleend aan de frontale botsing van twee maal elf rabauwen in een weiland.
De analogieën in zulke nota's zijn niet vrijblijvend; zij hebben gevolgen, en dat is ongetwijfeld de bedoeling van de regelneven die ze opstellen. Om te beginnen wordt de wetenschap gedwongen op enorme schaal te gaan werken, een aanpak die lijnrecht in tegenspraak is met het onmiskenbare feit dat alle wezenlijke vooruitgang komt van individuen, niet van `teams'. Wie Lorentz, Curie of Feynman `teamspelers' noemt is niet goed wijs. De kwaliteiten van zulke mensen zijn dan ook niet te definiëren, zelfs niet in gelijkenissen. Die grootschalige projecten hebben een verbijsterende omvang en een stalinistische dwang. In de VS circuleert een plan om de sterrenkunde te verplichten zich met slechts zes thema's bezig te houden, geselecteerd door een commissie van deskundigen die blijkbaar zo zwakbegaafd zijn dat zij, zoals bovengenoemde scholier, het liefst anderen de wet voorschrijven. In een land waar je bij Starbucks honderden verschillende kopjes koffie kunt bestellen, willen managers de oudste wetenschap ter wereld tot zes onderwerpen terugsnoeien. Gigaprojecten zijn speciaal gemaakt om managers te kweken of in dienst te nemen. De meest sportieve onder mijn collega's hebben zich al aan de postmoderne tijd aangepast; de jongeren onder hen zijn zelfs speciaal met dat doel benoemd. In advertenties voor hoogleraarsposities vind je functie-eisen die zonder verdere vertaling voor voetballers zouden kunnen gelden. Je moge Einstein zijn, zonder sportieve kwaliteiten kom je nergens net als Archimedes, die zijn tekort aan sociale vaardigheden met de dood moest bekopen. Kandidaten voor zulke functies gaan zich tot in detail aan managersstijl conformeren: jasje, dasje, en graatloze presentaties in blik, voortdenderend op het kaarsrechte smalspoor van PowerPoint. Alleen de leasebak ontbreekt, want daarvoor zijn de universiteiten te arm.
Beeldspraak is niet vrijblijvend, maar soms levensgevaarlijk. Het heeft gevolgen, speciaal onder jongeren, die opgroeien met een volkomen verknipt vijandbeeld. Met de vlijt van een koekoeksjong werken zij elkaar het nest uit, zonder respect voor elkaars onderzoek, en zonder vreugde over wat een ander heeft weten te ontdekken. Goed zo, ferme knapen. Volkslied spelen, en met het hele TopTeam op de mat! Trap je tegenstanders lek als de scheids niet kijkt, of anders: Schwalbe! Aan je cv werken! Dan blijf ik wel werken aan de opvolger van de algemene relativiteitstheorie.