Hij vloog dan weer drukdoenerig verder, met zijn snavel vol wormen. En vooruit, zij wilde dan ook wel even een van de jongen opzoeken en dat dan een hapje overhandigen.
Maar er zat weinig beleving in. En de helft van de keren kreeg ze spijt en slikte ze de voorgehouden worm alsnog zelf door.
Al vanaf het begin had hij twee van de drie bijstand eisende jongen in het kielzog. Nummer drie had pech, en richtte zich vooral op haar. Die beginnende merel werd steeds meer een sleutelkind. Uren kon het zachtjes piepend, met klaaglijk keelklanken, rondlopen, of in een struikje blijven zitten hopen. Ze dacht er maar af en toe aan. En hij maar rennen en draven. Goed, hij nam nummer drie er ook nog wel bij.
Doorlopend is hij nu voor ze in de weer. Op het irritante af; 's nachts telefoneert hij nog met ze.
En zij? Zij doet niets meer dan badderen, zich opmaken en naar echt lekkere hapjes zoeken – voor zichzelf.
En nu zijn ze dan gescheiden. Tussen henzelf is dat wel netjes gegaan. Tactvol mijden ze elkaar, alleen bij toerbeurt de beste plekken bezoekend.
Maar de jongen willen niets meer van haar weten. Stuk voor stuk, nummer drie incluis, vallen ze haar fel aan. Het lukt ze vaak haar te verjagen. Met hun warrige, nog wijd zittende verenpak lijken ze groter, en ze zijn fanatieker. Pas als hun tobbende vader weer verschijnt, nemen ze een lievige, onzelfstandige houding aan. Ze steken de dolk weer eventjes weg. Zij zijn de baas, maar willen wel gevoerd worden. Misschien had zij dat al die tijd al door.
Ze zit er niet mee. Zoekt een kinderloos plekje, en rekt zich nog eens uit in de zon.