Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Economie

Een doos of een kerk

Wat maakt een wolkenkrabber tot een architectonisch goed ontwerp? Zet ze in bosjes bij elkaar, dan worden ook lelijke gebouwen mooi.

Van alle gebouwentypes is een wolkenkrabber het moeilijkst te ontwerpen, zei de Amerikaanse architect Frank Gehry eens. De onderkant was het probleem niet, zo legde de ontwerper van het Guggenheim Museum in Bilbao uit, en de top ook niet. Maar wat moest je als architect toch in godsnaam doen met dat lange middenstuk?

Al sinds het ontstaan van de wolkenkrabbber – eind negentiende eeuw – worstelden architecten met dit probleem. De meeste historische stijlen boden geen uitkomst, om de eenvoudige reden dat de wolkenkrabber een nieuw type gebouw was. Veel ontwerpers van wolkenkrabbers kozen daarom voor de gotiek, de middeleeuwse stijl voor kathedralen die uitgevonden leek om omhoog te wijzen. Cass Gilberts Woolworth Building in New York uit 1913 is daarvan een goed voorbeeld: het gebouw laat zien hoe geschikt de neogotiek voor wolkenkrabbers was.

Zelfs voor neogotische architecten als Cass Gilbert bleef het lange middenstuk van een toren echter een probleem. Veel modernistische architecten kozen voor een radicale oplossing: zij negeerden eenvoudigweg de klassieke indeling van basis, middenstuk en top en kozen voor een ornamentloze doos of balk die van onder tot boven hetzelfde was, bij voorkeur van staal en glas.

De eerste glazen dozen, zoals het Seagram Building van Ludwig Mies van der Rohe uit begin jaren vijftig van de vorige eeuw, kunnen nog steeds rekenen op bewondering van vooral architecten en critici. Maar bij de meeste navolgers van Mies van der Rohe – en dat waren er heel veel – leidde het modernistische radicalisme tot slaapverwekkende resultaten.

Nog steeds zijn veel hedendaagse Nederlandse architecten in de ban van het idee dat een wolkenkrabber aan de bovenkant plotseling moet ophouden. Daarmee moet het gebouw een messcherp einde krijgen. Maar de scherpe beëindiging wordt vaak tenietgedaan, doordat op het platte dak allerlei doosjes voor de installaties en liften komen te staan. Hier lijden bijvoorbeeld de zwarte woontorens van Wiel Arets in Rotterdam erg onder. Vooral van verre is het net alsof de architect iets over het hoofd had gezien en op het laatste moment op het dak nog een gebouwtje in elkaar heeft laten knutselen om het vergetene alsnog onderdak te bieden.

,,Laat de doosjes op het dak nooit zien'', zegt Carel Weeber, ex-voorzitter van de Bond van Nederlandse Architecten en een van de oprichters van de Stichting Hoogbouw. ,,In de Verenigde Staten gaan de doosjes schuil achter dakopbouwtjes. Maar daar rust in Nederland een taboe op – dat vinden architecten niet eerlijk of zo.''

Weeber zelf is niet bang voor een dakopbouw. Twee jaar geleden werden naar zijn ontwerp de drie Queen Towers langs de Amsterdamse ringweg gebouwd.

Opvallendste onderdeel van deze torens zijn de gigantische groene schuine daken, waar alle installaties in verstopt zijn. Verder hebben deze gebouwen ook de klassieke driedeling. ,,Als je een wolkenkrabber een plint, romp en top geeft, dan is het resultaat altijd redelijk'', aldus Weeber. ,,Wie afziet van een klassieke driedeling en een toren een Mies van der Rohe-achtige abstractie geeft, maakt het zichzelf moeilijk. Dan wordt het puur een kwestie van verhoudingen en dan moet het een supergoed gebouw zijn. Want als het niet supergoed is, dan is het meteen ook helemaal niks. Maar ook een supergoede abstracte Mies-toren blijft alleen iets voor fijnproevers.''

,,De mooiste wolkenkrabber in Nederland vind ik de Rembrandttoren bij het Amstel Station in Amsterdam'', zegt Weeber. ,,Dat gebouw heeft een klassieke driedeling en lijkt een beetje op het Empire State Building. In Rotterdam, de Nederlandse hoogbouwstad bij uitstek, ken ik eigenlijk niet één mooie wolkenkrabber. Bovendien doet deze stad erg haar best om de wolkenkrabbers volgens een stedenbouwkundig ontwerp neer te zetten.

,,Maar dat is nou juist iets dat je niet moet doen met wolkenkrabbers. Als ze als het ware vanzelf at random omhoogschieten, zoals in Manhattan is gebeurd, dan is het resultaat automatisch goed, ook al zijn de wolkenkrabbers afzonderlijk niet mooi. In bosjes zijn wolkenkrabbers altijd mooi. Maar hier in Nederland worden wolkenkrabbers heel zorgvuldig in een stad geplaatst. Hier heerst het idee dat wolkenkrabbers niet overal kunnen staan. Dat is een pijnlijke vergissing. Zo blijven wolkenkrabbers hier altijd een beetje zielig.''