In de eerste seconden zag ik veel en niets. Te kleurig, te flodderig, te opzichtig. Hoop en verwachting kwijnden rap. (Te weinig is er geschreven over de serieuze bliksemsnelle blikken waarmee alle kledingstukken aan een rek één voor één virtueel worden aangepast over de eigen mollige, te magere of ergens daartussen gepositioneerde lichaamsvormen, tot een exemplaar gevonden is waarmee de opwindende gedachte, letterlijk, gestalte krijgt dat hierin wellicht de verlossing verscholen ligt waarop, zo lang al, werd gewacht.) Er was iets die dag, niet in de laatste plaats die hoerige desperate uitverkoop, waardoor de verwachting levend bleef. Er moest meer zijn en ik daalde nog maar eens een trapje af, de weg naar de volgende spelonk vol verleidingen. En meer was er. Kleurige zijde, strak zwart leer, pluizige topjes, glimmende gespen, glanzende wollen vestjes, lammycoats, alles duur geweest en, zij het niet álles, nu iets minder duur.
Maar niets was voor mij bestemd. Gelukkig maar, vertelde ik mezelf. Was ik van plan om iets te kopen? Helemaal niet. Nou, alleen als het niets zou kosten. Verder niets nodig.
Ik wilde me net weer het trapje op begeven in de richting van de zoveel belangrijkere en echtere buitenwereld toen ik mijzelf plotseling, zonder enige aanleiding of innerlijk overleg, toestond een kort lamsbonten jasje aan te passen dat zulke verleidelijke rode schreeuwerige cijfers van een afgeprijsd bedrag opgespeld was, dat het zich als het ware aan me opdrong.
Er moest hulp bij worden gehaald, het lammetje bleek gevangen met een stalen kabel. Met een enorme sleutelbos kwam ze achter me aan, de cipier, die, hoewel ze eind veertig zijn moest, gekleed ging als Britney Spears en haar lipcontouren had aangezet met een dikke donkerpaarse lijn. Niet geheel zeker van mijn intenties bleef ze bij me staan, de sleutels in de aanslag als een stengun.
Hoewel fors afgeprijsd, kostte het jasje nog steeds een vermogen. De aanblik van mijzelf in dat zachte luxe velletje was interessant en serieus, maar wat zat er maar weinig bont in zo'n duur jasje. Heel even overwoog ik dit gebrek door de vingers te zien vanwege het verschil tussen de oude en de nieuwe prijs – alsof ik met deze aankoop een zakelijk belang diende – maar liet toen het verstand zegevieren. Voor zoveel geld alleen iets ultiems.
De verkoopster in Britney was inmiddels ontwaakt, dacht aan de bruto waarde en zuchtte vals: `Schitterend.' Was dat het? Ik vatte moed, ik kreeg ineens heel erg veel moed door al dat leer.
Meer lam! Ik keek met andere ogen naar al die andere dingen die even tevoren nog hors concours leken. De lange lammy's waren de enige kledingstukken in deze zaak die niet waren afgeprijsd. Waarom zou ik me niet even mogen verkleden? Net als vroeger, de pumps en de petticoat, de prinsessenjurk en het indianenpak? Vaak zouden die jassen niet gepast worden, zo overrompelend duur waren ze. Bij een autodealer kon je altijd een proefrit vragen, ook als het een Rolls was. Je moest durven en ervoor in de stemming zijn en dat was ik nu, mijn afspraak moest maar even wachten.
Zou ik...? vroeg ik, mijn best doende mijn stem een gezaghebbende, vermogende klank te geven. De verkoopster liep met sleutel en al naar een ander rek, of moet ik zeggen: slagerij. Minstens twintig lammeren hingen hier te wachten op verlossing, druipend van decadentie, de weelderige slonzigheid van de oerdracht.
Ze bevrijdde er een, zonder zichtbaar ontzag, een olijfkleurige. Nu pas zag ik wat voor mooie, grijzige, onbedaarlijk lange zachte vacht de jas vanbinnen had. Ik wist het eigenlijk meteen.
Geoefend tilde ze de jas, die een koningsmantel was, van het rek. Zo geraffineerd als ze dat deed. Wreed. Zoals die vreselijke vrouw hem aanpakte, zo nonchalant en ruw, leek het net alsof ze hem wilde laten denken dat hij maar een heel gewone jas was, alsof ze met deze jas een oud spelletje speelde waarin ze beiden plezier hadden gekregen. Deze jas en zij, ze kenden elkaar, wisten hoe ze met elkaar om moesten gaan. Met haar hand in de rug van de jas liet ze de vacht golven in het lamplicht. Het duurde even voor ik besefte dat ik jaloers was.
Maar daar kwam mijn rechterarm. De arm waarmee ik schreef, de arm waarmee ik geld kon uitgeven als ik dat wilde. Pijlsnel rechtdoor de warme sluis van de mantel in. Met mijn linkerarm groef ik me een weg de tweede mouw in en vormden de jas en ik ineens een natuurlijk geheel. Gerechtigheid.
De gebruinde Britney in glitterspijkerbroek ging voor me staan en knoopte hem dicht rond mijn middel. Hij was verbazend licht en warm. Hij danste stil om mijn lichaam. `Ooooh', zei het mens.
De spiegel werd een vlam. `Oooh', zei ik. Doctor Zjivago. En Anastasia. Russische steppen. Elegantie. Rijkdom. Eindelijk leek ik op de ander die ik altijd wilde zijn.
Die dag heb ik hem niet gekocht. Ik liet hem `wegleggen', zoals dat heet.
Maar een maand lang kwam ik elke week een keer langs om te kijken of hij er nog hing. En liet ik hem, opnieuw, wegleggen. Tot de glitterbruine vrouw, Britney, clownslip, mijn nieuwe vriendin, er genoeg van kreeg. Mijn jas. Haar jas. Mijn jas.
Ik had geld over van een goed betaalde lezingentournee, dat was het niet. Maar zoveel geld voor een jas, dat was erg, te erg. En het was niet dat ik geen jas hád.
Op de voorjaarsdag dat Britney hem weer in het magazijn ging hangen voor de volgende winter omdat er voor nieuwe collecties moest worden plaatsgemaakt, is het gebeurd. Ben ik gezwicht. Na nog een uur van krijsende twijfel, ijsberend over de straat voor de vermaledijde zaak waar mijn jas op mij wachtte, ben ik naar binnen gerend en heb het geld in contanten op de toonbank gegooid – alsof het minder werd als het snel zou gaan.
Het was als een kus in een klassieke film zoals die jas in die kledingzak gleed, ineens van mij, alleen van mij.
Bij mij, alleen bij mij was hij veilig.
En we zijn nog steeds verliefd.