Handelend over de oerknal een pagina verder in Haren en snaren vergast dezelfde Icke echter zijn lezers op de stelling: Immers, het Heelal bevat een eindige hoeveelheid tijd, dus geen enkel woord dat impliciet de tijd bevat (zijn, ontstaan, evolueren, worden) is van toepassing buiten dat tijdsbereik. Hoe komt hij aan deze kennis? Langs deductieve weg verkregen? Het lijkt erop.
Bovendien, afgezien van de misschien wat flauwe tegenwerping dat tijd geen afgepaste hoeveelheid is of heeft die ergens in zit, gaat het niet aan de taal bij voorbaat als inadequaat te bestempelen om iets te beschrijven dat in principe tot het ondermaanse behoort, tot de wereld der waarneming. Icke doet dat wel en voert hiermee zijn lezers terug naar de Middeleeuwen, naar de wereld van Thomas van Aquino en Anselmus van Canterbury. De oerknal als de bron en het begin van alles wat bestaat, incl. de tijd, is de vrucht van het deductieve intellect (Thomas: cognitio intellectualis), dat doorredeneert waar de waarneming (c. sensibilis) ophoudt (bijv. het uitdijende heelal). Is die oerknal welbeschouwd iets anders dan een geseculariseerde versie van Thomas eerste godsbewijs, de Onbewogen Beweger (Summa Theologica, I, 2,3)?
De oerknal hoort thuis in de Middeleeuwen. Dat het ons als onaangenaam en zelfs ongeloofwaardig treft dat er geen ultieme verklaring bestaat, dat er geen beginpunt is, is geen argument. Ons past slechts verbazing en noeste arbeid.