Het nieuws van zaterdag 21 april 2001

Van gras naar gras

Op 28 januari 1996 overleed Joseph Brodsky, op 55-jarige leeftijd, in New York. Enkele dagen later werd hij daar begraven. Begraven is niet helemaal het juiste woord. Brodsky zou uiteindelijk in Venetië zijn laatste rustplaats krijgen. In afwachting daarvan werd hij tijdelijk bovengronds bijgezet in een gebouw op het oude kerkhof van Riverside. Na de afscheidsdienst werd om de houten doodskist een zinken kist gelast en deze zinken kist werd weer ingemetseld, zo schreef Kees Verheul in een herdenkingsessay. Verheul herinnerde zich hoe hij na afloop nog wat rondschuifelde in het koude en verlaten ontvangstzaaltje, samen met enkele nablijvers. Plotseling klonk er toen `een zware slag die trilde door alle muren', onmiddellijk gevolgd door `twee dreunen als met een titanenvuist, nu kort achtereen. Daarna bleef het stil.' De slagen moeten het gevolg zijn geweest van de werkzaamheden van de metselaar, maar het was op dat beladen moment en op die vreemde plek tussen doden en levenden moeilijk om er niet ook iets anders in te zien: een teken van gene zijde, een laatste groet. Verheul stelde zich voor dat er toen een tevreden glimlach op het gezicht van de overledene moet zijn verschenen. Een doffe dreun gevolgd door twee lichtere: daar zou Brodsky vast de dactylus in hebben gehoord, zijn favoriete versvoet. En hij zou dat een mooie afscheidsgroet hebben gevonden, vermoedde Verheul, die intussen ook wel wist dat hij zich daarmee op het gebied van de gevaarlijke speculatie begaf, waar toeval en goedkope troost, gesublimeerde rouw en religie dicht naast elkaar liggen. Het bracht hem bijna terloops op een rake karakteristiek van wat poëzie schrijven en poëzie lezen is: `een spel met de mogelijke zin van toevalseffecten.' Dat leek mij trouwens meteen ook een rake karakteristiek van het leven.