De presentatie van het boek in het Berlijnse theater Urania vorige maand gaf aanleiding tot verhitte taferelen. De helft van de ongeveer vijftienhonderd belangstellenden applaudisseerde luidruchtig voor Finkelstein, de andere helft floot de schrijver uit. Aan het eind van de discussie over het boek – dat in de Verenigde Staten zeer negatief is besproken – scandeerden drie leden van de extreem-rechtse NPD partijleuzen, waarna ze slaags raakten met enkele linkse demonstranten.
Na het verschijnen van de Engelse editie hadden diverse Duitse intellectuelen ervoor gepleit het boek niet in vertaling te laten verschijnen. In De Standaard noemt De Smet de reacties `emotioneel en naast de kwestie', en verwijst hij naar een artikel dat de `in Duitsland zeer populaire Nederlandse schrijver' Leon de Winter in Der Spiegel publiceerde. De Winter zou vooral moeite gedaan hebben om de ongetrouwde en kinderloze Finkelstein af te schilderen als een gefrustreerde extremist, `over de inhoud van het boek zegt hij amper een woord', aldus De Smet.
Finkelstein reageert, blijkens een citaat in De Standaard, nuchter op het verwijt dat hij extreem rechts munitie verschaft: ,,Ik kan het niet helpen dat ik applaus krijg van de verkeerde mensen, en dat andere mensen die innerlijk akkoord gaan met mijn stellingen, zich verplicht voelen om publiekelijk afstand van mijn boek te nemen, zodat er een verstoorde discussie ontstaat. Over mijn positie kan geen twijfel bestaan: ik beschouw mezelf als links. Ik ben een goede vriend van Noam Chomsky.'' De Standaard concludeert dat Finkelsteins boek, ondanks alle ophef, geen waardevolle bijdrage levert tot het Holocaust-debat. `Daarvoor is De Holocaust-industrie te veel een schotschrift, te veel een scheldtirade, en te weinig een intellectueel eerlijk boek.'