Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Milieu en natuur

Op leven en dood

Wie een nestkastje in zijn tuin ophangt, dient een aantal regels in acht te nemen. Uilen en zwaluwen verdragen elkaar bijvoorbeeld niet en ook onder zangvogels kan het moord en doodslag zijn. Over de do's en don'ts van nestkastjes.

Je kunt veel kopen in een tuincentrum, van leilinden tot dakplatanen of coniferen die gesnoeid zijn in de vorm van een kerstboompiek. Maar holle bomen zijn daar niet te krijgen. Holle bomen zijn zeldzaam, want als ze in de openbare ruimte staan, vormen ze een gevaar voor het publiek en worden ze steevast preventief geruimd. En omdat veel van onze broedvogels niet in de kruinen van bomen, of tussen de takken van struiken nestelen, maar voor hun nest op holle bomen zijn aangewezen, grijpt de vogelliefhebber naar een kunstmatige boomholte: de nestkast. Er zijn wel vogels, zoals spechten, die hun eigen nest in een boom uithakken, maar de meeste zijn door een structureel tekort aan holle bomen op onze hulp aangewezen.

De geschiedenis van de nestkast gaat ver terug. Vroeger werd die niet uit dierenliefde opgehangen, maar om culinaire redenen; de aardewerken spreeuwenpot die nu ter decoratie aan de pui van ons huis bungelt, heeft een speciale opening aan de achterkant waardoor het nest kan worden uitgehaald. En in de Middeleeuwen bouwde men in de huismuren broedholtes met een invliegopening. Aan de binnenkant van de muur hoefde men maar een losse steen weg te halen om de eieren of de jonge vogels uit het nest te pakken. Jonge spreeuwen waren een lekkernij. Dierenliefde is nog geen halve eeuw oud, als het om vogels gaat. Het is nog maar kort geleden dat de Franse president Mitterrand op zijn sterfbed zijn lievelingsgerecht geserveerd kreeg en een ortolanenschedel tussen zijn molaren kraakte. En welke weinig vogelvriendelijke praktijken aan het ontstaan van de Nederlandse uitdrukkingen `vinkentouw', `sijsjeslijmer' en `blinde vink' ten grondslag liggen, kan iedereen met enige fantasie zelf bedenken.

Het ophangen van nestkasten in de tuin kan een uiting zijn van oprechte dierenliefde, of welgemeende belangstelling voor de avifauna, maar ook uit louter opportunisme is het handig om zoveel mogelijk broedende vogels naar de tuin te lokken. Vooral insecteneters doen nuttig werk. Getallen zeggen natuurlijk niets, maar doen het altijd aardig: in de opengesperde bek van een gierzwaluw passen al gauw 1.500 insecten. Niet na elkaar, maar tegelijk. En als we alle bladluizen die een koolmees aan zijn jongen voert achter elkaar zetten, dan hebben we een bladluizenfile van hier tot de maan en terug. Waarmee ik maar wil zeggen dat vogels in de tuin een grote bijdrage leveren aan het bestrijden van insectenplagen en dat het uit gezond eigenbelang de moeite waard is om het vogels in de tuin naar de zin te maken.

Niet dat u een beginnende luizenplaag in de rozen of de kamperfoelie in de kiem kunt smoren door twintig nestkastjes aan elke boom te spijkeren. Vogels hebben een territorium en het ophangen van te veel nestkasten, te dicht bij elkaar, kan twee gevolgen hebben: of de vogels laten het afweten, of het territoriumgedrag leidt tot moord en doodslag. Wij mogen dan wel van vogels houden, maar dat betekent niet dat vogels ook van elkaar houden. Wie in een boerderette woont, compleet met nestelende boerenzwaluwen, kan beter geen kerkuilenkast in dezelfde ruimte ophangen. Kerkuilen leven weliswaar van muizen, maar ook een jonge boerenzwaluw gaat er wel in. Trouwens – wie er liever niet aan herinnerd wordt dat het in de natuur een kwestie is van eten en gegeten worden, kan zich beter helemaal niet in nestgelegenheid voor uilen specialiseren: mijn steenuilenkast is onlangs door een marter gekraakt en ook de bosuil eet met smaak het kleinere steenuiltje op.

Wat dat betreft gaat het er bij de koolmees en de winterkoning vrediger aan toe. Maar ook onder kleine zangvogels komt doodslag regelmatig voor. De bonte vliegenvanger, een trekvogel, komt uit Afrika terug – zo omstreeks Koninginnedag – wanneer de meeste nestkastjes al bezet zijn, vaak door koolmezen, die veel eerder met nestelen begonnen zijn. Dan zit er voor de bonte vliegenvanger niets anders op dan een nestkast met geweld te veroveren. En als na een strijd op leven en dood de bonte vliegenvanger wint, gebruikt hij vleugels en veren van de verslagen vijand als nestmateriaal. De bonte vliegenvanger is een eigenzinnige vogel; hij is een holenbroeder, maar zelfs als er een bos vol holle bomen in de buurt staat, blijkt hij een getimmerde nestkast te verkiezen.

Vroeger dacht men dat vogels sneller zouden nestelen in een kastje dat er zo natuurlijk mogelijk uitzag. In dit kader werd er vaak een uitgehold berkenblok van een dakje voorzien. Nu beseffen we dat een vogel geen ideeën koestert over wat wel of niet natuurlijk is en net zo gemakkelijk in een oude waterketel nestelt als in een stammetje met berkenlook. En hier bieden onze moderne uitdragerij-tuinen vol roestige bietensnijders, oude zinken wasteilen, wilgentenen reigers en halfvergane veilingkistjes een scala van nieuwe nestelgelegenheden. Maar als u zo graag een roodborst in een oude theepot wilt laten broeden, hang het ding dan wel met de tuit naar beneden zodat het water weg kan.