Het Singer toont nu zijn fabelachtige privé-collectie van meubels en andere toegepaste kunst, alle van Nederlandse makelij uit de periode 1890-'40. Daarbij voeren de Nieuwe Kunst – de sobere voorganger van de Amsterdamse School – en zijn pendant, de meer versierende stijl, de boventoon. De collectie van Dirk Nienhuis, directeur van een van de nog weinige particuliere effectenbanken, maar ook beëdigd makelaar-taxateur van toegepaste kunst, draagt niet zijn naam maar die van het huis van K.C. de Bazel, dat hij sinds vijftien jaar bewoont: Meentwijck.
Nienhuis, neef van de voormalige eigenaar van veilinghuis Mak van Waay in Amsterdam, kocht zijn eerste stukken, schilderijen, in de jaren zeventig bij datzelfde veilinghuis. Als jongen verzamelde hij postzegels, later kraantjeskannen en blauw email, totdat hij de eigenaar en bewoner werd van Meentwijck, gelegen in 't Gooi. De villa (1912) inspireerde Nienhuis tot het bouwen van een collectie die een tijdsbeeld geeft van de Nederlandse toegepaste kunst rond de bouwperiode van dit huis.
Dirk Nienhuis woont tussen meubels van Berlage, Lion Cachet en Theo Nieuwenhuis, drinkt thee uit serviezen van Eisenloeffel, Stoffels en Van Kempen en wijn uit glazen van De Bazel. Hij heeft in vijftien jaar tijd van zijn huis een Gesamtkunstwerk gemaakt, al haalt hij regelmatig andere meubels en schilderijen uit de opslag om de opstelling te veranderen. Het tijdsbeeld wordt gecompleteerd door deelcollecties als keramiek, sieraden, glas, kleinsculptuur en klokken. Een dergelijke verzameling, zo rijk geschakeerd en met zoveel sleutelstukken uit oeuvres, is uitzonderlijk. Zonder een zeer ruim budget was dat niet mogelijk geweest.
Goed vertegenwoordigd is de beeldhouwkunst met diverse stukken van onder meer Rädecker en Mendes da Costa, en een prachtige kleine sculptuur van Chabot, een uit beton gehouwen, onverzettelijke boerin. Ook de schilderijen en tekeningen mogen er zijn. Ze beslaan een waaier van stijlen variërend van de Amsterdamse en Bergense School tot meer symbolistisch geladen werken van Thorn Prikker en De Nerée tot Babberich en surreële doekjes van Erik Wichman. Er vlak naast hangt een verstilde Bart van der Leck: Rozen uit 1925. De deelcollectie `Amsterdamse stadsgezichten' waaruit het Singer veel putte, met verrassende stukken zoals Raoul Hynckes' Prinseneiland (1920), nog in Amsterdamse School-stijl, hangt op Nienhuis' kantoor.
Maar zijn grote liefde is de keramiek: vazen en borden, uit de keramische fabrieken als Rozenburg en De Distel en ook kleinsculpturen en klokken in aardewerk en porselein. Een pronkstuk is de art deco-pendule gemaakt rond de eeuwwisseling bij de firma Brantjes: het aardewerk is weelderig beschilderd met pauwen en bloemen die zich rond de barokke vorm van de klok slingeren als levende ranken.
Pas de laatste vijf jaar koopt Nienhuis glas, en alweer betoont hij zich een ambitieuze verzamelaar: nu al kan hij een overzicht geven van Unica uit Leerdam, met name van Copier, Lebeau en Lanooij. In de galerij van het het museum staan ze naar kleur gerangschikt, maar angstig kwetsbaar zo zonder vitrines. De inrichting is fris en onverwacht. De massief-houten meubels, gerangschikt tot interieurs, komen goed tot hun recht op vuurrode metalen vlonders. Zo is een cruciale samenhang gecreëerd, die echter niet heeft geleid tot tuttige stijlkamers. Soms is de opstelling rechtstreeks overgeheveld uit Meentwijck, zoals de eetkamer met meubels en serviesgoed van Berlage.
De collectie getuigt van allure, ambitie en kunsthistorische kennis, en wordt nu met recht in een museale opstelling gepresenteerd. Nienhuis zelf doet daar ironisch over; in de catalogus plaatst hij zichzelf in de `exhibitionistische fase' van het verzamelen: ,,Dan wil je het laten zien en ook laten zien dat je er wat vanaf weet. Dan geef je bruiklenen en ga je erover vertellen.''
Tentoonstelling: Leven in een verzameling; toegepaste kunst 1890-1940: Collectie Meentwijck. T/m 12 juni in het Singermuseum, Oude Drift 1 Laren. Open: di t/m za 11-17u., zo 12-17u. Catalogus: ƒ 65. Bulletin: ƒ 5.