Het portret werd in 1930 gemaakt door de Amsterdamse schilderes Nola Hatterman. Karin Söhngen was het ooit tegengekomen op een inventariskaart van het Stedelijk Museum. Toen ze in 1995 was afgestudeerd op de Nieuwe Zakelijkheid en de opdracht kreeg om met haar hoogleraar Carel Blotkamp de prestigieuze tentoonstelling in Arnhem in te richten, dacht ze opnieuw aan dat voor die tijd ongebruikelijke portret van een neger. Bekend was alleen dat het direct in 1930 door de gemeente Amsterdam was aangekocht krachtens een BKR-achtige regeling; die aankopen kwamen terecht in openbare gebouwen. Het Stedelijk Museum behoorde te weten waar het zich bevond, maar daar was men het spoor bijster.
De schilderes Nola Hatterman had grote belangstelling voor donkere mensen. Zo groot dat ze in 1953 voorgoed naar Paramaribo verhuisde. Ze stichtte er een tekenschool en werd zo vermaard dat ze er in 1984 een staatsbegrafenis kreeg. Söhngen richtte haar zoektocht daarom op Surinaamse doelen. Een eerste contact leidde haar naar een Surinaamse pupil van Nola, die alles van haar had geërfd. Hij woonde in Amsterdam in niet al te heldere omstandigheden, zo bleek toen Söhngen hem opzocht. Nee, hij had niets meer, bij een inbraak was alles verdwenen...
Nadat een stuk in de Weekkrant Suriname ook niets opleverde, ging ze terug naar het Stedelijk Museum en ontdekte daar dat het schilderij het laatst had gehangen bij het bureau Studentenhuisvesting aan de Oude Turfmarkt. Maar daar had niemand er van gehoord. Zoek eens bij de Agnietenkapel, kreeg ze als advies: dat is een museum en die weten wat er bij de UvA aan de muren hangt.
Een daar achtergelaten foto had na een paar dagen resultaat: een voormalig gebouwenbeheerder herinnerde zich het schilderij te hebben gezien in een kantoortje van een van de universiteitsgebouwen. De mevrouw in dat kantoor bleek echter niet erg toeschietelijk. Karin Söhngen nam nu geen risico. Met haar collega Maaike Buijs ging ze naar het opgegeven adres, waar de betrokken kamer op slot bleek. ,,Ze zit in een vergadering'', wisten ze elders op de gang, ,,ze komt zo wel terug.''
Söhngen: ,,We zijn op de vensterbank gaan zitten wachten. Na een half uurtje kwam de vrouw tevoorschijn. We stelden ons voor maar ze reageerde afwerend. We konden even naar het schilderij kijken, maar ze zou het zeker niet afstaan. Na twee minuten werden we de kamer uitgezet! Ik heb meteen het Stedelijk gebeld en die hebben het de volgende dag weggehaald. Het was behoorlijk vuil. Het Stedelijk heeft het keurig schoongemaakt.''
Maar wie was de afgebeelde man? Daarvan was niets bekend dus dat moest ook worden uitgezocht. Was het iemand uit de vooroorlogse showbiz? Het elegante tenue, het kokette strikje en vooral de revue-advertenties (`Hallo!' met Lou Bandy, `Sunny Boy' in het Royal Theatre, Fritz Hirsch Operette, `O yes, Kitty' in Carré) wezen in die richting.
Söhngen begon bij de Vereniging Ons Suriname, die al tachtig jaar bestaat en waarvan Nola Hatterman actief lid was geweest. In 1997 opende de vereniging in haar gebouw aan de Zeeburgerdijk zelfs een Nola Hatterman Galerie voor Surinaamse kunst. De vereniging hielp actief mee en verspreidde een fotokopie van het portret met de vraag `Wie is de man op dit schilderij?'. Nog eens 150 kopieën gingen mee in de catalogus van het antiquariaat Batavia in Barendrecht, gespecialiseerd in koloniale boeken.
Het was een oudere Surinaamse fotograaf, Roy Chin, die reageerde. ,,Vraag het maar eens aan Eddy Faithful'', adviseerde hij. ,,Die heeft vroeger een jazzcafé gehad in de Jordaan. Die kent alle artiesten uit die tijd.''
,,Stuur maar een foto'', zei Faithful aan de telefoon.
,,Ik lag al in bed'', zegt Karin, ,,toen tegen twaalf uur de telefoon ging. Ik schrok hevig, want mijn vader lag op sterven. Maar het was wat onduidelijk geschreeuw uit een café. Ik kon niets verstaan en gooide de haak er op. Nog vijf keer werd ik die nacht gebeld en steeds onverstaanbaar lawaai. Om kwart voor zeven de volgende ochtend ging de telefoon weer. Nu was het duidelijker. Het was Faithful en hij wist het zeker: de afgebeelde man was Jimmy van der Lak, revue-artiest, bokser en kelner. Hij had die nacht in de Cotton Club bij de Nieuwmarkt de foto aan vrienden laten zien en ze zagen het allemaal direct: Jimmy. Daarom had hij steeds gebeld.''
Jimmy van der Lak. Zijn naam kwam voor in `De eerste neger' van Rudie Kagie over de eerste zwarte immigranten. Kagie verwijst naar een interview met Van der Lak in Elsevier uit 1970 en toen Söhngen ook dat had opgegraven, wist ze alles. Frits van der Molen laat Jimmy zijn hele levensverhaal vertellen: als tapdanser naar Europa, in Nederland gebleven, een trekpleister van jewelste als eerste zwarte kelner in Scheveningen, in revues met Willy Walden, Lou Bandy en Kees Pruis, profbokser, sportschool, Surinaams restaurant tegenover Tuschinski in 1946. Z'n bijgeplaatste foto neemt de laatste twijfel weg: veertig jaar ouder, maar zelfde ogen, hoge jukbeenderen en weer een hoedje op. En kijk eens naar de rechterhand op het schilderij. Als dat geen bokser is...