Liefde begint vaak onschuldig, en zo ook de liefde voor de tulp. We verplaatsen ons naar het Tiangebergte, aan de westgrens van China. Een eenvoudige steppennomade van het Turkse Seldjoekenvolk telt op een late winterdag omstreeks 1000 A.D. zijn geiten en mist er één. Ergens in de verte boven hem hoort hij gemekker. Hij klimt naar de top en ziet op de zuidkant van de heuvel zijn geit.
`Keçi, keçi!'
Geitje komt niet. De Seldjoek loopt de zuidhelling af, ziet dat de sneeuw gaat smelten en denkt: met de winter is het binnenkort gedaan. Geitje in de armen genomen, terug naar boven. Dan ziet hij een kleur die hier niet past. Bloedrood, wapperend aan een pastelgroen steeltje.
Wij zouden zeggen: `Hé, een wilde tulp. Is het een Tulipa praecox, een Tulipa schrenkii of een Tulipa butkovii?'
De Seldjoek van bijna duizend jaar geleden ziet een bloem. Mooi. Zonnetje, lente op komst, beest teruggevonden: die bloem brengt vast geluk, meenemen. Hij bindt de geit aan een steen, graaft met zijn mes de bloembol uit (van de onmiskenbare wilde variëteit Tulipa armena denken we tegenwoordig), geit opgepakt en terug naar de Seldjoekentent aan de andere kant van de richel.
Die nomadische Seldjoek nam de uitgegraven bol mee op zijn tochten, net als zijn stamgenoten, die ook hielden van die kleurige lenteheraut. De plant kreeg iets heiligs voor hen, lente en zomer waren immers van levensbelang voor een volk dat zo eenvoudig leefde. Op hun tochten passeerden ze Isfahan en Bagdad in Perzië, waar ze diezelfde tulp in de tuinen zagen. Al rond 1050 hadden ook de Perzen de tulp ontdekt, die snel aan zinnebeeldigheid had gewonnen. Hun grootste dichter Omar Khayyàm gebruikte de bloem als metafoor voor de volmaaktheid van de vrouw, en er was de legende over de herkomst van de tulp. Ene Fahrad was hevig verliefd op een jonge maagd en beging de vergissing het gerucht dat ze dood was, voor waarheid aan te nemen. Door verdriet overmand hakte hij gaten in zijn lijf, het bloed droop op de dorre Perzische grond en uit iedere geplengde druppel ontsproot een tulp
De Seldjoeken bleven niet eenvoudig. Ze hielden op hun kuddes te weiden, bouwden huizen en kastelen, en gingen Ottomanen heten. Ze veroverden een enorm imperium, waarvan de hoofdstad Istanbul werd - onder de naam Constantinopel nog het centrum van het voormalige Oostromeinse Rijk. Sultans kwamen, sultans gingen, de tulp bleef. Lale in het Turks, geschreven met dezelfde karakters als Allah, een heilige bloem.
Misschien was het ook wel de heiligheid van de tulp die maakte dat het muselmannenverbod om dingen uit Gods schepping af te beelden werd versoepeld: gaande de eeuwen dook de tulp op als islamitisch icoon. De chroniqueur van dienst noteerde dat na de roemruchte strijd op het Kosovaarse Merelveld in 1389 het slagveld er met alle verspreide lichaamsdelen en afgehakte koppen (soms met de tulband er nog op) als een reusachtig tulpenbed uitzag. Een van de strijders had op zijn onderhemd een geborduurde tulp gedragen. En het had geholpen: deze Bajezied overleefde niet alleen, maar werd de volgende sultan. Conform gewoonte liet hij zijn broers - ook troonpretendenten - wurgen met de zijden boogpees. Hij versloeg het laatste Kruisleger, bedwong de christenen op de Balkan en daarna de Perzen.
Wreed en heerszuchtig bleven ook de volgende sultans, maar de tulp bleef hun zachte kanten aanspreken. De reizigers die de tuinen van opeenvolgende sultans als Mehmed of Süleyman bezochten, maken melding van adembenemende tuinen rond het inmiddels in Istanbul gebouwde Topkapi-paleis, met dolkachtig gevormde tulpen in de kleuren vermiljoen, roodbruin of zwavel en sprookjesachtige namen als Nur-i-Adin (`Licht van het paradijs') of Halet-efza (`Verhoger van het genot'). In 1574 bestelde de toenmalige heerser Selim II bij een Syrische sjarif niet minder dan vijftigduizend tulpenbollen voor zijn tuin.
`Ik verlang ze onverwijld van U.'
De Ottomanen stelden het hiernamaals graag voor als grazige weiden waar hoeri's, hemels van lijf en leden, met de wijn rondgingen en het stierf van de tulpen in het gras. Belangrijk zijn ook de Ottomaanse verbeeldingen van de Hof van Eden, waarop tulpen bloeien onder vruchtbomen. De combinatie van tulpenkweek en vruchtbomen zou eeuwen later een van de oorzaken zijn van de Hollandse tulipomanie.
Zo kwam de tulp naar Istanbul, halverwege West-Europa, in zijn wilde vorm, die alleen al honderden variëteiten in kleur en vorm kent. Het is verleidelijk deze betrekkelijk eenvoudige begingeschiedenis van de tulp in een paar regels af te doen, omdat sensationele, manische uitschieters in de tulipofilie nu eenmaal lekker vertellen. Als er iets is waar de auteurs van de beide boeken die over de geschiedenis van de tulp verschenen - Anna Pavord (De Tulp) en Mike Dash (Tulpengekte) - het over eens zijn is het dat we ondanks alle fascinerende uitschieters altijd weer eindigen bij de kalme, geduldige liefhebber die op het lentebankje naast zijn tulpenbed afwacht welke kleuren zich dit jaar weer eens ontvouwen, wat bij de tulp nogal eens verrassingen oplevert.
De laatste etappe in de eeuwenlange reis van de tulp naar de de geestgronden rond Haarlem is bevorderd door de botanieke netwerker Carolus Clusius (1526-1609), die om zijn wetenschappelijke classificatiepogingen en kweek- en kruisingsexperimenten wel `de vader van de tulp' is genoemd. De uitheemse, om zijn wisselvallige gevariëerdheid geheimzinnige tulp werd spoedig populair in een tijd waarin toch al grote belangstelling voor rariteiten bestond. Tulpenbezit verhoogde het aanzien, de rijken hadden er geld voor over, kwekers zagen er brood in. Rond 1600 was het aanzien van de tulp zelfs internationaal gevestigd, voorlopig nog in de hoogste klassen - regenten, kooplieden, mensen met tijd en geld.
Een van die mensen was de schatrijke Hollandse raadpensionaris Adriaen Pauw, sinds 1620 bezitter van landgoed en heerlijkheid Heemstede, waar hij een bed met tulpen listig door een bouwsel met spiegels tot een heel veld wist te vermenigvuldigen. Grove tulpen genoeg, maar tulipofiel/tulipoloog Pauw stond op zeldzame, nieuwe variëteiten waar zelfs hij niet snel aan kon komen.
Bovenaan het verlanglijstje van elke liefhebber stond de Semper Augustus, rank gestengeld, wit van bloemblad, maar in dat wit tot halve hoogte opschietende dunne, bloedrode vlammen. Over de witte bloemranden had de natuur daarbij dan nog wat van hetzelfde rood gespikkeld. De weinigen die een Semper Augustus in bloei zagen, beschouwden deze tulp als een wonder der natuur. Misschien is het wel die schaarse, mysterieuze Semper, die de tulpengekte heeft ontketend. Men was bereid er een vermogen voor te betalen.
Er ontstond ook in het nuchtere Holland iets magisch rond de tulpenhandel. Kwekers en liefhebbers probeerden hardnekkig exemplaren te kruisen die op de Semper Augustus leken, maar ook andere soorten gingen ondanks de hoge prijzen grif van de hand. De boomende tulpenkwekerij ontwikkelde variëteit op variëteit, Rosen-tulpen, Violetten en Bizarden, pronkstukken als de purpergevlamde Viceroy, en van alles werd na een paar jaar weer een verbeterde versie gekweekt en voorzien van het voorvoegsel Paragon op de markt gebracht. Dat er op die manier een hakhout van benamingen ontstond - elke trotse tulpenvader vernoemde zijn nieuwe produkt naar zichzelf - maakte de handel er niet eenvoudiger op. Maar gehandeld werd er, steeds meer. De aanvoer van tulpenbollen uit de kwekerijen kon lang niet tegen de vraag op, de bollenimport evenmin en de prijzen bleven stijgen.
Er gebeurden intussen vreemde dingen in de geestgrondtuinen. Tulpen begonnen hoogst eigenaardige, onverwachte bloeipatronen te vertonen. Schitterend, nooit vertoond. In de Ottomaanse verbeeldingen van het Hof van Eden bloeiden tulpen onder vruchtbomen. De onverwachte bloeipracht der tulpen werd veroorzaakt door het zogeheten mozaïekvirus, overgebracht door de perzik-aardappelluis op de na al het kruisen en enten vatbaar geworden tulpen. De onvoorspelbaarheid (men wist van geen besmetting af, de ontdekking van het mozaïekvirus dateert uit de twintigste eeuw) maakte de speculatie nog eens extra speculatief.
Als men zich wil verzekeren van het bezit van iets wat er nog niet is, kan men denken aan een optie. Bij de bestaande, enorme vraag - langzamerhand niet langer uitsluitend van de meest vermogende klasse, door economische omstandigheden hadden ook lagere klassen spaargeld - en het beperkte aanbod vond men de optie uit. Hier begon de tulpenhandel zich los te maken van de fysieke tulp, men handelde in papier. Er bestond weliswaar een handelsbeurs, maar de tulpenhandel vond plaats in de kroeg. `Dees coopmanschap moet met een roes in 't hooft geschieden ende hoe stouter men aengaet, hoe beter,' zegt een wever in een anoniem pamflet uit 1636, vlak voor de tulipomanie (februari 1637) haar dramatische hoogtepunt bereikte en één bol de waarde had van opgeteld twee lasten tarwe, vier lasten roge, vier vette ossen, acht vette varkens, twaalf vette schapen, twee okshoofden wijn, vier tonnnen bier, twee tonnen boter, duizend pond kaas, een bed met wol- en lakenuitrusting, een herenkostuum, een zilveren beker en een schip. Een heel grachtenpand compleet met koetshuis en tuin was soms niet genoeg.
Roken, veel drinken, handelen in promesses en opties op bollen die niemand had gezien en die uiteindelijk ook niemand meer interesseerden. In de winter van 1636-1637 was de aan- en verkoop van tulpen pure windhandel, een pyramide die instortte toen de eerste koper of verkoper klinkende munt of klinkende bollen wilde zien. Het spatten van die zeepbel richtte een slachting aan onder reputaties en kapitalen. Begrijpelijk, gezien de bedragen die in die Hollandse dramawinter omgingen. Wat echter slechts stopte, was de handel in waardepapieren. De kalme, geduldige liefhebber die op het lentebankje naast het tulpenbed afwacht welke kleuren zich dit jaar weer eens ontvouwen, bleef bestaan. De tulpen bleven gewild en duur, en de Hollandse kwekers die koelhoofdig waren gebleven begonnen aan hun opmars tot de huidige nummer één-positie in de internationale (tulpen)bollenhandel.
Maar liefst drie boeken zijn nu verschenen waarin de tulp of de tulpenhandel zoniet de hoofdrol dan wel een cruciale bijrol spelen. In de eerste plaats Anna Pavords De tulp, een fraai geïllustreerde geschiedenis, die beslist liefdevol mag heten. Pavord is vertegenwoordigster van de lange Engelse tuintraditie en weet alles van de tulp. Je struikelt over alle tulipa et ceteras en het valt niet mee ze uit elkaar te houden. Maar Pavords grondigheid, haar op veel plaatsen poëtische toon en haar vermogen overzichtelijk te blijven, maakt De tulp tot een meeslepend boek, dat de hele geschiedenis van Seldsjoek-nomade (in haar inleiding beklimt ze dezelfde hellingen) tot aan haar eigen tulpenbed in het Engelse Dorset omvat. Voor een belangrijk deel bevat Mike Dash' Tulpengekte dezelfde geschiedenis. Ook Dash begint bij de Turkse nomaden en eindigt bij de met de tulipomanie vergelijkbare, Chinese koorts rond de rode spinnenlelie in 1985. Hoewel hij zich uitstekend in de botanische kanten van de tulpenhistorie heeft ingelezen, is in Tulpengekte toch vooral de historicus aan het woord, met oog voor saillante anekdotes, trefzekere beschrijvingen van de economische aspecten, vooral gericht op het manische in tulpenhandel en tulpenliefde. Daarbij zegt de ondertitel van zijn boek al meteen op welk aspect de nadruk ligt in zijn boek: `Over de speculatiegolf die de tulp in 17e-eeuws Nederland veroorzaakte'.
Het derde tulpenboek is een roman, Deborah Moggachs Tulpenkoorts, over liefde in tijden van de Hollandse windhandel in tulpenbollen.
De combinatie van deze drie boeken levert aardige dingen op. Waar Pavord wel eens een economische steek laat vallen, biedt Dash uitkomst. Waar Dash het eens in de botanische sfeer vaag houdt, vult Pavord onmiddellijk aan. Het leukste is misschien wel dat je ziet hoe romanschrijfster Moggach te werk is gegaan. We mogen aannemen dat ze minder bronnen over de zeventiende-eeuwse, Hollandse tulpomanie heeft geraadpleegd dan Dash of Pavord - voor haar roman was dat ook niet nodig.
Tulpenkoorts is een geïllustreerd boek, ongebruikelijk voor het romangenre. Moggach nam reproducties op van schilders als Terborch, Vermeer, De Hooch en Van Ostade, wat bijdraagt aan de hoogst authentieke sfeer die haar geserreerde, ingehouden proza oproept. Het is de vraag of Tulpenkoorts die beelden nodig had, want ook in taal, los van de gereproduceerde meesterwerken, weet ze de verstilde interieurs van de huizen in die tijd haarfijn te treffen. We lezen de geschiedenis van een schilder die door een rijke handelaar op leeftijd een huwelijksportret laat schilderen. De boven haar stand getrouwde, veel jongere echtgenote wordt op slag verliefd op de schilder en de koorts in Maggochs roman is in eerste instantie dan ook die der wederzijds rampzalig ontvlammende liefde.
Het is zonde de ontwikkelingen in Maggochs boek uiteen te zetten: die kan iedereen zelf lezen, en wie niet van lezen houdt, kan op termijn de filmversie van niemand minder dan Steven Spielberg gaan zien. Na aanvankelijke twijfel over de noodzaak van de illustraties begon zich bij mij echter een extra nieuwsgierigheid voor te doen, die in een plaatjesloze versie niet zou zijn gewekt. Maggoch beschrijft haar kunstschilder en diens huwelijksportret zo nauwkeurig dat je gaat bladeren: misschien is het wel opgenomen. Gelukkig bevredigt de schrijfster die nieuwsgierigheid niet. Tot en met de naam van het schilderspersonage is niets in de historische werkelijkheid te plaatsen. We lezen dat hij in februari 1637 - om zich van een zorgenvrije toekomst met zijn geliefde te verzekeren - zijn ganse vermogen inzet en dramatisch door de uiteenspattende windhandel wordt geruïneerd.
Het kan geen toeval zijn: in zowel Anne Pavords De tulp als in Mike Dashs Tulpengekte wordt een identiek geval beschreven, van de schilder Jan van Goyen. Merkwaardigerwijs was de ineenstorting van de Haarlemse tulpenhandel op 3 februari 1637 één dag later nog niet tot Den Haag doorgedrongen. Op 4 februari werden nog enorme prijzen betaald, onder andere door Jan Van Goyen, de schilder die naam en kapitaal had gemaakt met zijn landschappen. Op 27 januari had hij van de Haagse burgervader Van Ravensteyn tien bollen gekocht, op de bewuste vierde februari nog eens veertig, bij elkaar een bedrag van 1770 gulden plus twee schilderijen, een vermogen in die tijd. Van Goyen had geen geluk. Waar bij de Hollandse afwikkeling van de alom uitstaande, enorme schulden een grote mate van soepelheid werd betracht (vaak nam men genoegen met ééntiende van het totaal) bleef eerst Van Ravensteyn en na diens dood de erfgenamen Van Goyen voor het volle pond aanspreken. Tot zijn dood in 1656 zou Van Goyen insolvent blijven.
Of Van Goyen zelf óók door de door Deborah Moggach aangrijpend beschreven liefdeskoorts werd getroffen vernemen we bij Pavord en Dash niet. Het is mogelijk, we nemen het van haar graag aan. Dat de tulpenkoorts hem nekte, is zowel in Moggachs (waarschijnlijke) fictie als in de (onwaarschijnlijke) werkelijkheid een feit. Wezenlijk voor literatuur zijn zulke overeenkomsten natuurlijk niet, leuk is het wel. Niet voor niets bezoeken Shakespeare-liefhebbers het kasteel van Macbeth of reizen lezers A.F.Th. van er Heijden na richting diens `gevarendriehoek'.
Waar de liefde voor de tulp de mens toe kan brengen wordt in vele varianten, zowel door Pavord, Dash als Moggach beschreven. Misschien moeten we zelf gewoon op het prille lentebankje naast ons tulpenbed blijven zitten. We lezen wat in genoemde drie boeken, en kijken nu en dan eens op. In afwachting welke kleuren zich dit jaar weer gaan ontvouwen. Onschuldig zijn we al eeuwen lang niet meer, maar misschien straalt er toch iets van die tulpenheiligheid op ons af.
Anna Pavord: De Tulp. Vertaald uit het Engels door Victor Verduin. Anthos, 439 blz. ƒ79,90.
The tulip. Bloomsbury, 439 blz. ƒ99,50
Mike Dash: Tulpengekte. Het Spectrum, 295 blz. ƒ30,-.
Deborah Moggach: Tulpenkoorts. De Arbeiderspers, 269 blz. ƒ39,90
De Tulp
Bij het artikel over De Tulp (Boeken, 26.11.99) zijn de gegevens van Tulpengekte
niet correct vermeld. Het boek kost ƒ34,90 en is vertaald door André
Abeling.
Redactie