Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

LITERAIRE EMOTIES ZIJN NIET VIES

`DE UITTREKSELCULTUUR bewijst het failliet van het literatuuronderwijs', zegt Joop Dirksen, docent Nederlands aan het Eckartcollege in Eindhoven. Al jaren geleden kwam hij tot de slotsom dat het anders moest, want met `literatuurwetenschap in verdunde vorm' kweek je op school geen lezers. Sterker nog: jongeren krijgen een grondige hekel aan boeken die ze niet snappen en een groot deel is voorgoed verloren voor de literatuur. ``Je moet uitgaan van de belevingswereld van de leerlingen. Als ze het gevoel hebben dat een boek hen persoonlijk raakt, springt er een vonk over. Je moet ze eerst enthousiast maken op hun eigen niveau. En als dat met een boek van Giphart is, heb ik daar geen moeite mee. Literatuur lezen is nu eenmaal persoonsgebonden.'

Tien jaar geleden begon Dirksen te experimenteren met het leesdossier, een andere benadering van het literatuuronderwijs, waarbij niet, zoals in de traditionele aanpak, de schrijver of de tekst centraal staat, maar de lezer zelf. In het dossier legt de leerling zijn eigen leeservaringen vast in verslagen en opdrachten. Dirksen baseert zich op een stroming in de Amerikaanse literatuurwetenschap, `reader response criticism', en richt zich op de individuele ontplooiing van de leerling. De neerslag van dit literaire ontplooiingsproces komt in het leesdossier terecht. In 1995 promoveerde Dirksen op een onderzoek waar hij deze lezersgerichte aanpak vergeleek met traditionele literatuurlessen. Het werkte, zo stelde hij vast, een grote groep leerlingen bleek literatuuronderwijs `toch best leuk' te vinden. Dat gold overigens niet voor een groep eenzijdig gerichte bèta-freaks - jongens meestal - die lezen niks vindt en praten over lezen helemaal verschrikkelijk. Van de hand van Dirksen verscheen dit schooljaar bij uitgeverij Meulenhoff de lesmethode Dossier Lezen voor de vernieuwde tweede fase van Havo en VWO.

Maar de nieuwe leerlinggerichte aanpak valt niet overal even goed. In sommige literaire en literatuurwetenschappelijke kringen wordt flink gemord over het `identificerend lezen' en het `hoge macramégehalte' (Herman Pleij) van het nieuwe literatuuronderwijs. Ook niet alle collega's van Dirksen zijn blij met de ommezwaai. Onlangs verscheen op de opiniepagina van deze krant een vinnig stuk van Hans Neervoort, docent Nederlands aan het Haagse Gymnasium Sorghvliet, waarin hij het leesdossier de `doodsteek' voor het literatuuronderwijs noemt. ``Het literatuuronderwijs is van alle kanten overrompeld door loketbeambten en caissières, door taalbeheersers en schoolfrikken', schrijft Neervoort. En hij concludeert: ``De taak van het literatuuronderwijs moet nu juist zijn een zodanige leeshouding aan te kweken dat verhalen op hun literaire kwaliteiten worden beoordeeld.' Identificerend lezen is daarbij een slechte eigenschap, waarschuwt Neervoort, terwijl hij in het voorbijgaan nog even uithaalt naar de balansverslagen en de leesautobiografie die de leerlingen tegenwoordig moeten maken van de `leesverslagenmafia'.

Docent Dirksen is duidelijk geïrriteerd over de zoveelste `zure aanval' en wijt deze vooral aan `angstige behoudzucht'. ``Als ze beweren dat in de nieuwe aanpak van het leesdossier iedereen op z'n knieën gaat, vooral flutboekjes worden gelezen en leerlingen alleen hoeven te zeggen of ze het leuk of stom vinden, dan is dat een opzettelijke vertekening', zegt Dirksen. De tegenstanders van het leesdossier zijn vaak niet goed geïnformeerd, is zijn ervaring, en veel critici uit de literaire en wetenschappelijke wereld hebben twintig jaar geen klaslokaal meer van binnen gezien. ``Docenten hebben juist erg veel vrijheid', benadrukt hij, ``ze kunnen zich beperken tot vier leesverslagen per jaar. Niemand verplicht hen tot balansverslagen en leesautobiografieën. Als ze dat niet zinnig vinden moeten ze het vooral niet doen.'

Wat Dirksen erger vindt is de denigrerende toon die wordt aangeslagen over het nieuwe literatuuronderwijs. ``Ze vinden het een ramp als jongeren zich identificeren met personages of situaties in boeken. Maar als je daarmee niet start kun je het wel vergeten. Ze moeten eerst denken: hé, dit is mijn wereld, dit heeft iets met mij te maken. En dan gaat het inderdaad vaak over dementie, oorlog en liefdesverdriet. Ik zie het als mijn taak om moeilijke gerechten die de meesten nog nooit gegeten hebben, smakelijk op te dienen. Ik wil die niet door hun strot douwen, maar ze er stapje voor stapje vertrouwd mee maken, zodat ze dat ze smaak ontwikkelen. Als ze dan iets afwijzen dan weten ze ook waarom.'

Dat zegt hij ook tegen de leerlingen van 5 Havo die binnenkort aan hun leesautobiografie moeten beginnen. Vanaf de eerste klas hebben ze al een leeservaringsschrift aangelegd. Ter afronding lezen ze zes boeken rond een thema en daarover schrijven ze een leesverslag, dat op zijn beurt weer moet worden vergeleken met twee recensies. Die recensies kunnen ze vinden in de databank. In hun leesdossier bevindt zich van elk jaar een balansverslag, waarin de leerlingen terugkijken op wat ze gelezen hebben en wat ze er van hebben opgestoken. De finale van dit alles wordt gevormd door de leesautobiografie. Dirksen legt aan de leerlingen uit hoe die er uit moet gaan zien. ``Het gaat erom dat je naar je zelf kijkt en je afvraagt wat voor een lezer je bent geworden. Ben je wijzer geworden? Ben je anders gaan lezen? Misschien ben je helemaal geen lezer geworden, heb je er nog steeds een hekel aan. Maar als je zegt: `ik verbrand m'n bibliotheekpas', dan weet je in elk geval waarom.'

De Havo-leerlingen moeten vanaf de vroegste kennismaking met de boekenwereld hun leesontwikkeling beschrijven. ``Wat weet je nog van Jip en Janneke?' vraagt Dirksen, ``wat van de boeken die je op de basisschool las of voorgelezen kreeg? Welke boeken hebben indruk op je gemaakt?' Hij voorspelt de leerlingen dat bij de samenstelling van de leesautobiografie er ongetwijfeld veel leuke herinneringen naar boven zullen komen.

Naast en achter me wordt paniekerig gezucht als hij de datum noemt waarop de leesautobiografie klaar moet zijn. De jongen naast me vertelt dat hij nog alle zes de boeken voor z'n thema moet lezen. Misdaad heeft hij gekozen, maar aan lezen heeft hij een pesthekel. Ook de twee meisjes aan de achterste tafel zij kozen allebei het thema haat en liefde hebben nog geen enkele van de zes boeken gelezen. ``Nee, aan uittreksels heb je met zo'n thema niets', fluistert de een, ``trouwens, hij heeft het meteen door'.

Ongeveer driekwart van zijn Havo en VWO-leerlingen moet gewonnen worden voor de literatuur, zegt Dirksen. In het traditionele literatuuronderwijs, waarin de `subjectiviteit wordt verdonkeremaand', worden de jongeren die niet van lezen houden het minst gestimuleerd. ``Ik roep de leerlingen zelf ter verantwoording, wát heeft hen geraakt? De critici vinden dat je literatuur niet op een emotionele manier mag benaderen. Maar zijn emoties vies? Het gaat in de literatuur, behalve over een heleboel andere dingen, toch óók over emoties?'