DE SCHOOL heeft een opvoedende taak. Ouders en docenten denken daar ongeveer hetzelfde over. Al zijn leerkrachten vaak wat teleurgesteld over de betrokkenheid van ouders en vinden ouders dat ze te veel op afstand worden gehouden en alleen iets van de school horen als het niet goed gaat met hun kind.
Leerlingen zijn beduidend terughoudender over de opvoedende taak van het onderwijs. Leerkrachten mogen zich niet te veel met hun persoonlijke ontwikkeling bemoeien, maar ze dienen er wel rekening mee te houden. Het zijn in hun ogen passanten in de opvoeding. Aan de andere kant vinden leerlingen discussies over maatschappelijke vraagstukken en normen en waarden interessant.Deze dragen ertoe bij dat ze hun mening leren formuleren en onderbouwen en dat hebben ze weer nodig voor hun latere leven. Ook willen ze graag meepraten over de omgangsvormen die op school worden gehanteerd. Over het contact tussen school en thuis houden ze graag zelf de regie. Ze vinden het dan ook gewenst dat ze aanwezig zijn bij de tien-minutengesprekken die ouders en docenten voeren over hun voortgang op school.
Dit zijn enkele conclusies uit het onlangs gepubliceerde onderzoek 'Opvoeden in het onderwijs', van Wiel Veugelers en Ewoud de Kat werkzaam bij het instituut voor de Lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van de Stichting Jeugdinformatie Nederland en past binnen de discussie over de pedagogische opdracht van de school die door de voormalige minister van Onderwijs, Jo Ritzen, in de eerste helft van de jaren negentig is geentameerd.
Veugelers en De Kat voerden hun onderzoek uit op acht scholen voor voortgezet onderwijs, waar ze met 571 leerlingen, 180 ouders en 85 docenten spraken over de vraag of er voor het onderwijs nog een opvoedende taak is weggelegd. Uniek aan hun onderzoek is dat de drie partijen - docenten, ouders en leerlingen - dezelfde kwesties kregen voorgelegd over de pedagogische taken van de school.
SCHOOLKLIMAAT
Het onderzoek bevatte drie onderdelen. Een schriftelijke vragenlijst over de opvoedingsdoelen van de school, de verdeling van de opvoedende taken tussen ouders en school, de opvoedende taak van de docent, het schoolklimaat en de afstemming tussen ouders en school. Dezelfde onderwerpen kwamen aan de orde in groepsinterviews van de drie partijen afzonderlijk en werden ook nog besproken in gemengde panelbijeenkomsten.
'In de jaren tachtig is de opvoedende taak van het onderwijs op de achtergrond geraakt. De docent was een organisator van het leerproces en daar werd vooral in technocratisch-rationele termen over gesproken' zeggen Veugelers en De Kat. Maar, zo moeten ze concluderen, met het wegvallen van de traditionele opvoedingsdomeinen buiten het gezin, zoals de kerk en de politieke bewegingen, is de pedagogische taak van het onderwijs alleen maar belangrijker geworden. Ze vinden het de verdienste van oud-minister Ritzen dat hij dit heeft ingezien en het publiek debat over de school als mede-opvoeder nieuw leven heeft ingeblazen. Van de verwijtende toon die dit debat vaak heeft gekenmerkt - docenten en ouders vinden over en weer dat ze het laten afweten - merkten de onderzoekers weinig tijdens de groepsinterviews en paneldiscussies.
Veugelers en De Kat waren onder de indruk van de waardevolle bijdrage die de leerlingen hebben geleverd aan de groepsbijeenkomsten. De leerlingen (tussen de veertien en zestien jaar) zien hun ouders als de belangrijkste opvoeders. Over de voorbeeldrol van leerkrachten zijn ze kritisch. Omgangsvormen, werkgedrag, bepaalde normen en waarden gelden net zo goed voor docenten als voor leerlingen, vinden ze. De Kat: 'Waarom zouden ze zelf wel op tijd in de les moeten zijn als leraren te laat komen? Het publiekelijk belachelijk maken van kinderen of ze voor domoor uitmaken ervaren ze als een gebrek aan respect.'
ZELFDISCIPLINE
Kinderen, ouders en docenten mochten een rangorde aanbrengen in 28 opvoedingsdoelen van het onderwijs. Daaruit blijkt dat leerlingen zaken als rechtvaardigheid, verdraagzaamheid en niet discrimineren van anderen een lagere prioriteit geven dan ouders en docenten. Het ontwikkelen van zelfdiscipline en het leveren van prestaties vinden ze weer belangrijker dan hun opvoeders en kritisch leren denken vinden ze een stuk belangrijker dan docenten, terwijl docenten een punt als respect voor andersdenkenden en het ontwikkelen van emoties en gevoelens weer veel hoger aanslaan dan de leerlingen.
Ouders en docenten vinden allebei het ontwikkelen van zelfvertrouwen een zeer belangrijk opvoedingsdoel. Leerlingen plaatsen dat ergens in de middenmoot. Zelfstandigheid en eerlijkheid vinden alle drie de partijen heel belangrijk, en ze zijn het er ook over eens dat gehoorzaamheid, luisteren naar volwassen een minder belangrijk pedagogisch doel is. Gehoorzaamheid in combinatie met regelmaat structuur, goede manieren en presteren - dat noemen de onderzoekers conformiteit - vinden leerlingen minder belangrijk dan ouders en leerkrachten. Opvallend is echter dat VBO-leerlingen meer aan deze zaken hechten dan Havo-leerlingen.
BLOWEN EN STELEN
Het schoolklimaat wordt door leerlingen als minder positief ervaren dan door docenten en ouders. Leerlingen zijn niet zo te spreken over de manier waarop docenten met hen omgaan terwijl leerkrachten juist positiever zijn over de verstandhouding met de leerlingen dan over de relatie met hun collega's. Normoverschrijdend gedrag onder leerlingen, zoals vechten spijbelen, pesten, drinken, blowen en stelen, wordt door leerlingen veel vaker vastgesteld dan door hun opvoeders.
De onderzoekers denken dat docenten en ouders inderdaad van lang niet alles op de hoogte zijn, en dat scholen geneigd zijn dit soort zaken onder het tapijt te vegen.
Veugelers en De Kat vinden het vreemd dat docenten de pedagogische opdracht wel als een vanzelfsprekend onderdeel van hun professie zien maar er onderling zelden over discussieren. De klas is volgens de onderzoekers de plek waar de opvoedende taak het beste tot zijn recht kan komen en dan hebben ze het niet alleen over de meningen en het gedrag van leerlingen, maar ook over de leerstof die aanleiding kan geven tot discussies over normen en waarden. Dat zou volgens hen veel meer kunnen gebeuren, al zien ze ook wel de er weinig tijd en ruimte is in het overvolle lesprogramma. De leerlingen geven duidelijk aan dat ze willen meepraten, maar dan moet het niet zo zijn dat ze meningen krijgen opgedrongen of dat het standpunt van de docent per definitie beter is. Het ontwikkelen van sociaal gevoel, zoals rekening houden met anderen verdraagzaamheid, respect voor afwijkende meningen, is voor de school een belangrijk pedagogisch doel, vinden Veugelers en De Kat. Te meer daar de gezinnen steeds kleiner zijn geworden. Maar juist dit doel staat onder druk omdat leerlingen in toenemende mate in homogene schoolklassen terechtkomen. 'Dat is erg jammer', zegt Veugelers, 'want daardoor leren ze niet met culturele verschillen omgaan'. Ook de invulling van het studiehuis in de bovenbouw van Havo en VWO baart de onderzoekers zorgen omdat het stimuleren van zelfstandigheid te veel de klank van individualisme heeft gekregen. 'Er zou meer groepsgewijs gewerkt moeten worden', aldus Veugelers. 'Daarmee kan de school een belangrijke opvoedende taak vervullen.'
Ten slotte vinden ze dat het onderwijs meer moeite moet doen om de afstand tussen ouders en school te verkleinen. Een dag leerplicht voor ouders om kennis te maken met lesgevende docenten, zou daartoe kunnen bijdragen. Het onderwijs mag ouders best wat meer dwingen om naar school te komen, De Kat: 'Dat hoort gewoon bij het ouderschap.' Dat ouders graag over opvoeding praten bleek wel uit de groepsdiscussies: ze bedankten de onderzoekers na afloop hartelijk. Ze hadden genoten.