Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

Connie Palmen en het sterrendom; Een boek dat niet geeft maar neemt

Connie Palmen: I.M. Prometheus, 312 blz. ƒ 45,- (gebonden)

Op een tekening van Peter van Straaten staan bij een lantaarn twee van die middelbare heren zoals niemand anders ze kan tekenen, te dik en toch verkreukeld. Ze zijn allebei een beetje ongemakkelijk met zichzelf, alsof ze lang alleen geweest zijn en nu niet meer aan de ogen van een ander kunnen wennen, en je ziet het daardoor moeiteloos. Dit moeten schrijvers zijn.

'Ben jij al bij Ischa geweest', zegt de een vermoeid tegen de ander, 'of moet je nog.'

De prent zal nog geen vijf jaar oud zijn en toch kleeft er aan de beide heren nu al iets van vroeger. Schrijvers van deze teruggetrokken soort zijn op de terugtocht en vooral de jongere collega's pakken het anders aan. Een interviewtje met de Ischa Meijers van de wereld is voor hen nog wel het minste. Ze gaan op signeertournee, bewerken hun romans tot een verzorgde voorleesavond in de landelijke schouwburgen en zoeven langs de televisienetten. Ze zijn Zomergast bij de VPRO of medepresentator bij Paul de Leeuw, ze debatteren over God of varkens en ze draaien hun hand niet meer om voor een avondje Wetenschapskwis. Ze hebben smoel.

U kent de namen, van Joost Zwagerman tot Nelleke Noordervliet en Dirk van Weelden. Maar er is er één die boven alle anderen uitgaat, een categorie op zichzelf, en dat is Connie Palmen. Niet zozeer omdat ze nog meer smoel heeft dan die anderen, al kan dat waar zijn, maar omdat ze daarin meer dan alleen een bijverschijnsel ziet. Haar twee romans, De wetten en De vriendschap, draaien allebei om jonge vrouwen die besluiten dat hun toekomst ligt in die speciale vorm van openbaarheid die het schrijven met zich meebrengt. Ze zien die als een doel op zich, als een manier van leven, een manier om hun geluk te zoeken, en dat maakt de opkomst van het werk van Palmen tot een dubbelslag die voor zover ik weet in onze letteren geen voorbeeld kent. Ze dankt haar naam aan boeken over vrouwen die naam willen maken met boeken. Ze vervult haar eigen werk.

Het heeft iets curieus berekenends, alsof het zo gepland was, en het gekke is dat Palmen zelf de eerste is om die indruk te bevestigen. Kort na De wetten publiceerde ze een bewerking van een oude doctoraalscriptie filosofie, Het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates, en daar vind je het allemaal al uitgetekend: de keuze voor de openbaarheid van het schrijven, de gevaarlijke kwetsbaarheid van die positie, ja zelfs een manier om daarmee om te gaan door je publieke evenbeeld als een soort personage te beschouwen, los van jezelf. Een hele blauwdruk, jaren voor De wetten al.

Hoe langer je erover nadenkt, hoe verbluffender het wordt. Dat Palmen haar vervulling zoekt in een publiek bestaan, akkoord, daar droomt de halve wereld van. Maar dat ze die rol van tevoren uitwerkt, schrijverschap en carrièreplan ineen, en dan nog waarmaakt ook? Het lijkt wel alsof dat haar eigenlijke thema is, die vastberaden machtsgreep van de wil, en dat laat je als lezer achter met een mengsel van verbazing en ontzag. Want wat is dat voor macht? De openbaarheid kiezen en de consequenties ervan ook nog overzien, hoe kan dat? Kan dat?

Ja, klinkt het luchtig in haar nieuwste boek, I.M., wanneer het Socrates-essay ter sprake komt. Ja, dat kan. Om niet te zeggen, dat is 'typisch iets voor mij'.

Met I.M. voert Palmen de macht over haar schrijversleven nog een stapje verder - tot het uiterste misschien zelfs wel. De 'ik' die hier het woord neemt is niet een verzonnen personage, het is Palmen zelf, op het moment dat ze in 1991 De wetten publiceert en daarmee zelf voor het publiek een personage wordt. Ze is de hype van het seizoen, de boeken zijn niet aan te slepen, en dan kan het niet meer uitblijven. Ze moet naar Ischa.

Wat dan volgt, had nauwelijks symbolischer gekund. Want Palmen mag zichzelf dan openbaar maken, haar interviewer is zo ongeveer de openbaarheid zelve. Hij doet radio, maar ook tv, hij heeft zijn Dikke Man-column en tussendoor wordt hij ook zelf nog om de haverklap geïnterviewd. Of anders wel een ex-vriendin van hem, voegt Palmen daar subtiel aan toe. Ze weet dus waar ze aan begint als ze het Amsterdamse café betreedt waar in die dagen Een uur Ischa opgenomen wordt. Ze ziet hem innig met een vrouw, betrapt zichzelf op de gedachte 'Die is straks verleden tijd' en krijgt binnen het uur gelijk.

And the rest is history.

Palmen maakt er geen geheim van dat hun liefde van die eerste weken inderdaad verband houdt met haar sprong in het publieke. Ze bemerkt naar eigen zeggen dat ze door haar nieuwe leven vrienden kwijtraakt die het niet verdragen dat haar aandacht voortaan (mede) uitgaat naar die nameloze derde, het publiek, en ze beziet dat als iets onvermijdelijks. 'Natuurlijk hadden ze gelijk', zegt ze royaal. 'Maar hun gelijk was voor Ischa een reden om juist wel van mij te houden en het was voor mij de reden om van hem te houden.'

Na een bladzijde of twintig is het duidelijk: de liefde die de komende driehonderd pagina's I.M. zal vullen is meteen een rite de passage die Palmen invoert in een nieuwe wereld - eentje die precies haar eigen logica volgt. Net als zij iets wil gaan zeggen over roem of over schrijven, over werkelijkheid of fictie, al die dingen die haar bezighouden, blijkt dat Ischa aan iets soortgelijks denkt. Net als zij naar haar notitieboekje zoekt om een gedachte op te schrijven, grijpt ook Ischa naar zijn pen. 'Het lijkt misschien heel gek wat ik nu ga zeggen', peinst hij, 'maar je bent de eerste vrouw die op mij lijkt.'

Dat heeft een lastige kant, want beiden putten voor hun werk uit wat ze meemaken, en wie heeft recht op welk verhaal? Palmen maakt zich kwaad als ze een jeugdherinnering van haar als anekdote in De Dikke Man terugvindt en zet meteen haar nagels uit als Ischa vraagt of hij iets anders van haar mag 'gebruiken'. Ook leest ze niet graag over Het Filosoofje, de vriendin van De Dikke Man. Maar als de grenzen eenmaal zijn bepaald, is er niet veel meer dat de liefde in de weg kan staan. Ze is gelukkig, Palmen, en dat zal ze blijven tot aan Meijers plotse, vroege dood in 1995. Ze is, zo zegt ze, 'home'.

Die gesmeerde overwinning maakt I.M. opnieuw tot een getuigenis van Palmens efficiënte aanpak van de dingen. Ze krijgt wat ze wil. She makes her dreams come true - als je het wilt benoemen kom je als vanzelf uit bij de taal van Hollywood, een heiligdom van het publieke dat haar fascineert, en weer vraag je je af hoe ze het klaart. Wat is dit toch voor macht?

Het eigenaardige is dat het personage Palmen in dit boek ook werkelijk iets van een Hollywoodverschijning krijgt, een tikje larger than life. Ze heeft dezelfde gevoelens als u en ik, maar net iets méér ervan. Ze is niet droevig, ze is 'diep bedroefd in mijn hart'. Ze vindt muziek zo mooi dat ze de schoonheid dikwijls niet 'verdraagt'. Zoals ze aan de andere kant de kranten weer niet verdraagt, door 'al die wegwerpzinnen met hun schrijnend kort bestaan', zodat ze Ischa wel eens vraagt 'of hij die stapel vergankelijkheid even aan het oog wil onttrekken voordat ik thuiskom'.

Het is alsof je ongemerkt terechtgekomen bent in een vertaling van Françoise Sagan, al die gevoeligheid wordt soms een beetje mal. Maar als je goed kijkt, zit er een gedachte in. De Palmen van I.M. zet net als u en ik een lijn uit in haar leven, maar ze mist er onze twijfels bij. Wanneer ze Ischa voor het eerst ziet, bij haar interview, 'weet' ze dat 'haar man' daar staat. Zo 'weet' ze even later ook dat ze het licht moet uitlaten als hij iets opbiecht, 'weet' dat hij die biecht maar één keer aflegt en 'weet' dat ze hem nooit moet vragen wie nu wie is in De Dikke Man. Ze 'weet' zelfs waarom. 'Ik weet dat het zo moet en niet anders.'

Die stelligheden dienen om je mee te nemen in Palmens kennelijke overtuiging dat er in het leven iets bestaat als een regie - en meer in het bijzonder dat ze die zo'n beetje zelf in handen heeft. Ze weet wat ze moet weten. Soms schiet haar kennis eventjes tekort, maar haar formulering ('Ik weet nog niet wat me te wachten staat', 'Het is de eerste van de duizend keren dat ik dat zal doen') geeft dan al aan dat die regie daarmee nog niet verdwenen is. Die is alleen even elders, die komt straks weer bij haar terug. Ze is als personage dus een soort hybride, actor en director tegelijk. Wat in de taal van Hollywood een andere manier is om te zeggen: ze is een ster.

Zo krijg je het niet alle dagen, in de wereld van het literaire boek, maar dit is het onuitgesproken uitgangspunt van I.M.. Palmen heeft het leven in de hand, u en ik hebben dat niet en daarom volgen wij haar op haar pad. Wat is haar geheim? Dat is waarom we haar gedachten willen lezen, omdat zij ons zal onthullen wat de draden zijn waaraan we in het leven hangen, en het komt er nu dus maar op aan dat ze het waarmaakt. Toon ons, toon ons de verborgen wetten.

Palmen geeft daartoe een aanzet door je mee te voeren in de ogenblikken waarin ze die wetten zelf voelt werken. Ze schrijft in de tegenwoordige tijd, alsof het allemaal op het moment gebeurt, en maakt je daarmee tot getuige van de liefde zoals die van dag tot dag ontstaat. Ze neemt je mee in bed en in de keuken en op reis en toont gesprekken, ruzies, flarden Dikke Man als stappen in het ongoing process van de geliefden om elkaar te gaan begrijpen. Het is impressionistisch denkwerk.

Dat is onrustig meedenken, want de conclusies zijn voorlopig en gefragmenteerd.De meeste scènes zijn niet langer dan een pagina, soms zelfs maar een alinea,die Palmen met een witregel tot slot een paar seconden echo meegeeft. Dat is de tijd die ze je biedt om te begrijpen wat niet hardop wordt gezegd en op zijn minst intuïtief te voelen dat ze er echt zijn, die wetten.

Na een bladzij of honderd krijg je een structuur te pakken. Er zijn terugkerende gesprekken over de verslavingen waar de geliefden mee te kampen hebben - Palmen met de alcohol en Meijer met de calorieën en de hoeren. Samenhangend daarmee is er een motief van onverwerkt familieleed, dat meer en meer de kop opsteekt als Meijers ouders, met wie hij gebroken heeft, kort na elkaar overlijden. Een en ander leidt ertoe dat Meijer op Palmens aanraden een (onvoltooid gebleven) boek over zijn jeugd begint en Palmen van Meijers verhaal gebruik maakt om een theorie over verslavingen te toetsen, die ze uitwerkt voor haar eigen komende roman De vriendschap. Alles grijpt ineen.

Maar betekenis wil het toch allemaal niet krijgen. De passages over verslavingen zijn een banale versie van die in De vriendschap en die over Meijers ouders blijven losse flodders naast de Dikke Man-bundel Mijn lieve ouders uit dezelfde tijd. Wat veelbetekenend had moeten zijn blijft tweedehands en rommelig, een echte samenhang komt niet tot stand, en het gevolg is dat het hele boek ten slotte weer in al die honderden fragmenten uiteenvalt. Met vakantie. O.J. Simpson op tv. Met Joop van den Ende naar de première van Cyrano in New York. Met Connie naar de presentatie van The Laws in New York. Ischa een nieuwe pyjama. Connie haar bovenstukje kwijt. Samen uit eten.

Van de ontraadseling van die verborgen wetten komt ten slotte weinig meer. Bij de voortdurende illusie van ontdekken, leren, weten, is er amper iets dat je ook werkelijk ontdekt, en daarmee maakt I.M. het sterrendom van zijn heldin compleet. Het is imago en suggestie, het is retoriek. In plaats van een regie zijn er uiteindelijk exact dezelfde ditjes en datjes als bij u en mij. Opgeblazen tot formaat, dat wel, maar daarmee nog niet minder triviaal, en op een keer blijf je bij één zo'n witregel onttoverd steken. Waarom zou ik dit willen weten?

Het antwoord is misschien wel domweg: juist wegens dat sterrendom. Dat is de kracht van het publieke, dat het zelfs het triviale waarde geeft. Ja sterker nog, dat het in trivialiteiten zijn gezag bewijst. Dat Clinton machtig is herken je niet aan zijn regeringswerk, daar merk je weinig van, maar aan een CNN-debat over de kenmerken van zijn geslachtsdelen. Hoe trivialer de berichten over iemand worden, hoe gewichtiger de man of vrouw in kwestie wel moet zijn. Zo is de dialectiek van de roem, de zuiging van het onnieuws, en de afgelopen week heeft al afdoende laten zien hoe ver I.M. ons daarin meekrijgt.

Maar interessanter is misschien hoe het zover heeft kunnen komen, met een schrijfster die juist zo bezeten was van het idee de wetten van het leven te doorgronden. 'Ik wil per se zin opleggen aan het leven', heet het in I.M., en van die zin heeft ze van meet aan een vastomlijnd idee gehad. Al in haar Socrates-essay poneert ze dat een mens zijn zin nooit aan zichzelf ontleent. Je bent wat je bent door wat je voor een ander bent, een kind voor je ouders, een vriend voor een vriend. Je geluk hangt af van die verbintenissen en het komt er dus op aan ze nauwgezet te kiezen. Dat is haar idee van een regie: dat het geluk geen zaak is van het Lot maar van je eigen Keuze.

Dat is de vormende gedachte in haar keuze voor het schrijverschap. Zij zoekt haar zin in een verbintenis met een publiek. Maar dat blijkt niet voldoende. De heldin van De wetten merkt aan het eind van de roman dat haar nog iets ontbreekt om zich publiek te kunnen maken. Haar ontbreekt 'de liefde', een verbintenis die haar al schrijvende met beide benen in het dagelijkse leven houdt. Dat is de etappe die vervolgens wordt genomen in De vriendschap, waar het aangaan van persoonlijke verbintenissen onderzocht wordt. De heldin vindt aan het slot een man, vecht met de liefde en ontleedt in een beschouwing hoe ook die kant van het leven zich laat regisseren.

Keer je met die achtergrond terug naar I.M., dan zie je plotseling hoe allesbepalend die zingeving van de liefde voor Palmen is. De openbaarheid en de liefde komen in haar leven tegelijk, maar het is toch vooral de liefde waardoor zij haar plaats in het bestaan vindt. Ze gaat 'meer leven', zoals Ischa zegt. Ze is ineens iemand, ze is vervuld van zin, eenvoudigweg door de aanwezigheid van die hoogsteigen dikke man van haar. Hij is de enige, de onvervangbare, en als je dat beseft schiet je ineens met schrik te binnen wat je bij het lezen haast vergeet maar wat je toch al wist voordat je aan I.M. begon: dat deze man er dus inmiddels niet meer is.

En wat blijft er over van dat hele bouwwerk van betekenis van haar als hij er niet meer is?

Het is onthullend om te zien hoe Palmen in het boek die onverwachte dood benadert. Als er aan haar onderwerp iets niet triviaal is, dan is het dat wel. En toch wordt er tot op bladzij 280 in alle talen over gezwegen, alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Hier en daar krijg je er een woord over de dood van anderen of een terloopse grap van Ischa over zijn begrafenis, maar als vooruitwijzing werkt dat alleen doordat je voor aanvang al weet hoe dit gaat aflopen. Het is die wetenschap van buitenaf die desgewenst voor drama zorgt, niet het boek zelf.

Na die bladzijde 280 zijn er dan nog dertig over waarin alles anders wordt, alsof de hemel openscheurt. Ischa die bezwijkt, Palmen die het hoort, een heelal dat uit zijn voegen raakt. 'Ontzetting', 'wanhoop', 'angst', 'pijn', 'woede' en 'verbijstering'. Palmen laat zich gaan in alle grote woorden van de wereld en het kan niet anders of je voelt ze allemaal met haar mee. Maar je ziet tegelijk dat het de woorden zijn waar iedereen in zo'n geval op terugvalt. Ze hebben Palmen niet nodig om gezegd te worden.

'Ik kan niets bakken van zijn dood', laat Palmen zichzelf dan ook denken, en dat zinnetje lijkt me de kern van heel I.M. Ze is met één klap buiten het domein van de regie en het geluk gevallen. 'Rouw heeft niets met geluk of ongeluk te maken. Geluk of ongeluk behoren tot het gebied van lukken en mislukken, tot het gebied dat behoort tot je keuze, macht, verantwoordelijkheid, competentie, talent, tot het gebied waarin je handelt en actie onderneemt.' Dat alles is niet langer aan de orde. Ze staat voor het blinde lot, ze staat hier met haar wetten en betekenissen machteloos.

Pas als je dat tot je laat doordringen, begin je te begrijpen wat hier aan de hand is. 'Boek', hoort Palmen in die tijd van kaalslag in haar achterhoofd, en 'Schrijven', en ze gaat daar op de laatste bladzijden ook mee beginnen - het begin van wat I.M. zal worden. Ze begint met andere woorden aan een boek om haar verlies een vorm te geven. Maar ze is zich al bewust dat ze dat niet zal kunnen doen door Ischa's dood betekenis te geven, want die is er niet. En daarom doet ze iets heel anders. Ze stapt achterwaarts de tijd door, over de dood heen, en ze keert gewoon weer tot het leven terug.

Het is een tovertruc die ook de rest van haar manier van denken en schrijven in de achteruit zet. Ze zoekt niet meer naar iets nieuws, naar nieuwe inzichten in het leven en een nieuwe zingeving, ze grijpt terug op wat ze had. En dan niet eens in de beheerste vorm van een roman, gebouwd op een idee, een wet, maar in de ruwe vorm van het documentaire echte leven. Dag na dag, hoe het was. Hoe het voelde toen ze de regie nog had, of toen ze nog kon denken dat ze de regie had. Ze doet een bezeten poging alles wat ze kwijtgeraakt is terug te winnen op papier, in woorden, zin voor zin.

Dat is het mooie van literatuur, zoals ze zelf zegt - 'dat de literatuur alles kan goedmaken wat in ons leven fout gaat'.

Het leven goedmaken. Dat is de machtsgreep waar ze met I.M. op aanstuurt, als een laatste poging om de werkelijkheid haar wil op te leggen. Ze verzamelt haar herinneringen aan een man, een stem, een huid, een levensloop, en reikt dat alles aan de lezer over om het langs die weg weer tot het leven terug te roepen. Ze geeft die notities daarbij de illusie mee van een samenhang die er in werkelijkheid juist niet meer is en wint zo via het publiek weer terug wat haar in het persoonlijk leven is ontnomen. Het publiek, met een variatie op haar eigen woorden, moet alles goedmaken wat in haar leven fout ging. Het publiek moet haar herstellen in de glorie van haar liefde.

Het punt is alleen, dat dat niets meer met literatuur te maken heeft. Het heeft uitsluitend nog te maken met dat ene, uiterste verlangen in het sterrendom om op de aandacht en bewondering van het publiek te kunnen drijven. Om betekenis te kunnen krijgen zonder daarvoor veel te hoeven doen, door louter beeld te zijn, en daarmee te ontsnappen aan de pijn van het bestaan. Het is een egomane droomwens, die de rollen tot in het absurde omdraait. I.M. is niet geschreven om de lezers iets te geven, maar om iets van hen te krijgen.