Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Human interest

Wat is vader vandaag weer legendarisch; Hendrik Wiegersma: arts, schilder en romanpersonage

Volgende week verschijnt een geannoteerde jubileumeditie van de roman 'Dorp aan de rivier', naar aanleiding van de honderdste geboortedag van schrijver Antoon Coolen. Het boek is opgedragen aan de schilderende huisarts Hendrik Wiegersma, die model stond voor de hoofdpersoon.

Antoon Coolen: Dorp aan de rivier. Veertigste druk met een historisch nawoord van dr. H.T.M. van Vliet. Uitg. Nijgh & Van Ditmar, 264 blz., ƒ 39,90.

Pieter Wiegersma: Postbode van de hemel. Uitg. In de Knipscheer, 224 blz., ƒ 34,50.

De kinderen van Antoon Coolen speelden dat ze de kinderen van dokter Wiegersma waren. Dan was jij Friso en dan was ik Pieter, zeiden ze tegen elkaar. Hoewel ze in hetzelfde dorp woonden, stond de door iedereen op handen gedragen huisarts - die bovendien een schilder van reputatie was - in aanzienlijk hoger aanzien dan de man die het Brabantse boerenbestaan tot het levendige decor van zijn romans had gemaakt. Het is maar goed dat de dokterskinderen destijds niet hebben geweten hoe ze door de schrijverskinderen op een voetstuk werden gezet, zegt de schilder en tekstdichter Friso Wiegersma zestig jaar na dato, anders waren ze er waarachtig nog door over het paard getild geworden. Terwijl het voor hen altijd heel gewoon was, dat ze een bijzondere vader hadden. Ze wisten niet beter.

“Aan Hendrik Wiegersma, aan wien ik de stof dank voor dit werk, wordt dit boek in dankbare vriendschap opgedragen,” schreef Antoon Coolen in 1934 in de roman Dorp aan de rivier, waarvan volgende week een wetenschappelijk verantwoorde jubileumeditie verschijnt. De hoofdpersoon in dit episodische boek vol bonkige Peelboeren, schilderachtige akkers en geestdriftig beschreven dorpslegenden is de boven alles uittorenende dokter Tjerk van Taeke, een man van stavast die zijn verst weg wonende patiënten te paard bezocht en aan de lopende band bevallingen te doen kreeg - die waren in dit kinderrijke oord bijkans zijn dagelijks werk geworden. Hij hoefde er niet eens de sigaar voor uit de mond te nemen. “Verdomd,” roept een aanstaande vader op pagina 19, “de as is niet eens van uw sigaar afgevallen, gij hebt geen zenuwen!” Waarop de dokter slechts op minzame toon om een asbakje vraagt, “want anders valt de as er nu af.”

In hun beider woonplaats Deurne, een door hoge bomen afgeschermde dorpskern in het weidse Brabantse land, waren Coolen en Wiegersma in 1933 met elkaar in gesprek geraakt. Wiegersma vertelde sterke verhalen over zijn pas overleden vader, een Friese stijfkop die naar het zuiden was getrokken en jarenlang een huisartsenpraktijk had gehad in Lith, aan de Maas (het dorp aan de rivier). Die verhalen inspireerden Coolen tot zijn roman, “waarin ik de vader zag à travers het temperament van de vertellende zoon.” Vader en zoon Wiegersma vloeiden zodoende samen in de fictieve dokter Van Taeke, wiens onwankelbare gestalte de losse gebeurtenissen in het boek bij elkaar hield: “Tjerk van Taeke was een màn, dat wilde hij zijn, het was een eenvoudig begrip, dat moest alles uitdrukken wat men in het leven had te doen.”

Ook in werkelijkheid deed Hendrik Wiegersma (1891-1969) trouwens niet voor zijn vader onder. Hij was in 1917 in Deurne komen wonen en trof daar een bevolking van arme turfstekers en keuterboertjes aan, vaak nog in hutten huizend en vervuld van bijgeloof. En onmiddellijk wilde hij iets voor die sappelaars betekenen, zei hij vele jaren later, want in hen zag hij “mensen die nog de oeroude eigenschappen hadden van een oud ras”. Door vaderlijke vermaningen en praktische voorlichting over hygiëne bracht hij het sterftecijfer onder zuigelingen omlaag, en door ongebruikelijke geneeswijzen kreeg hij de reputatie van een wonderdokter. Zo wordt nog steeds verteld dat hij eens een plotseling met stomheid geslagen meisje in een kuil in zijn tuin zou hebben geduwd, waarop zij van schrik een kreet sloeg en genezen was.

“Ik geloof niet dat hij zijn patiënten ooit aan zulke bizarre experimenten blootstelde,” zegt zijn zoon Friso, “maar het is wel waar dat hij zeer geïnteresseerd was in alternatieve geneeswijzen. Ik herinner me dat hij in 1936 al boeken over acupunctuur in de kast had staan. Zijn grote kwaliteit als arts was dat hij uitstekend in staat was de mensen op hun gemak te stellen, en dat hij heel goed kon kijken. Hij had een klinische blik. Zodra hij iemand in de ogen keek, kreeg hij een subconscious gevoel: oh, die zou 't wel eens aan z'n lever kunnen hebben.”

Wildeman

Maar niet alleen als arts - met een schapewollen trui en een bombazijnen broek onder zijn witte jas - was Hendrik Wiegersma bekend. De rest van Nederland kende hem in de jaren twintig en dertig immers vooral als kunstverzamelaar en schilder. Via zijn dokterspraktijk was hij in 1924 in contact gekomen met de eveneens in Deurne woonachtige schilder Otto van Rees, en die had een nieuwe wereld voor hem geopend. “Opeens is mijn vader toen als een wildeman gaan schilderen,” zegt Friso. “Technisch kon hij er niets van, in het begin, maar hij zette dóór en heeft het zich heel snel eigen gemaakt. Het hele huis zat onder de olieverf.”

Voortaan was Hendrik Wiegersma arts èn kunstenaar. “'s Morgens vroeg, nog voor het ontbijt, was hij al lang aan het werk,” schrijft een andere zoon, de glazenier Pieter Wiegersma, in zijn pas verschenen herinneringenbundeltje Postbode van de hemel. “Je zag hem niet, ook niet 's middags thuis na school, enkel een glimp als hij om zes uur uit zijn praktijk kwam. Hij rustte dan een half uur op een divan in zijn bibliotheek, de kinderen werden de tuin in gestuurd. Hij mocht door ons geschreeuw en gevecht niet gestoord worden. 's Avonds aan tafel waren er meestal gasten. Wij mochten mee-eten en de bek houden, silence. Met grote oren luisterden we naar alle gesprekken.”

De nieuwe vrienden waren bij de dokter geïntroduceerd door Otto van Rees. Onder hen bevonden zich grote namen als Zadkine en Permeke. Ze kwamen logeren, voerden tot diep in de nacht gepassioneerde gesprekken over kunst en politiek en deden elkaar hun werk ten geschenke. Friso herinnert zich een vroeg-kubistische tors van Zadkine, die vlakbij een stopcontact stond en daarom meestal werd gebruikt om er een broodrooster op te zetten - behalve als de maker op bezoek was. Boven de piano, waarop hij zijn eerste oefeningen speelde, hing een buitenissig grote maannacht van Breitner (nu te zien in het Musée d'Orsay in Parijs). En zijn broer Pieter vertelt van een zotte zomeravond in de moestuin naast de boomgaard, toen Permeke, Van Rees, Nicolas, Zadkine en Kelder tekeningen kerfden in de kalebassen en pompoenen die er groeiden.

De vijf zonen keken op naar hun vader en namen gretig een voorbeeld aan diens artistieke en historische nieuwsgierigheid. Een huis vol boeken en vol kunst, dat bleef voor hen de gewoonste zaak van de wereld. Maar ze zagen ook hoezeer hun vader zich thuis voelde in de romantische heldenrol van wonderdokter en kunstenaar. Het succes van Dorp aan de rivier straalde ook op hem af, en ver na de oorlog kwam daar nog de olijke bestseller Help, de dokter verzuipt! van Toon Kortooms bij, waarvoor opnieuw dokter Wiegersma model stond. Gaandeweg ging hij er zich ook een beetje naar gedragen, zegt Friso. “En dan zeiden wij, de kinderen, wel eens spottend tegen elkaar: wat is vader vandaag weer legendarisch.”

Hun huis heette De Wieger. Het werd in 1922, iets buiten de bebouwde kom van Deurne, gebouwd in de stijl van een middeleeuws stadhuisje, met hoog rijzende trapgevels, luiken en glas-in-loodramen. Nu is het een museum, met werk van Hendrik Wiegersma en zijn geestverwanten - Wim Schuhmacher, Jan Sluijters, Charley Toorop, Isaäc Israëls, Otto van Rees, Hendrik Chabot en vele anderen. De opstelling wisselt, maar boven de receptie hangt permanent een dromerig portret dat Wiegersma schilderde van zijn nichtje.

Hij werd vaak een psychologisch schilder genoemd, in de lange beschouwingen die destijds in de kranten aan zijn exposities werden gewijd. “Hier is niet slechts de analyserende geneesheer aan het woord,” schreef Jan Engelman in 1934 in het Algemeen Handelsblad, “hier spreekt een bewogen ziel, die echter niets sentimenteel verdoezelt, doch de menselijke comedie blijft zien, boeiend, fantastisch en wreed, zoals hij is.” Toch was er ook kritiek - op de harde, soms zelfs meedogenloze contouren waarin hij zijn afbeeldingen vatte, en op de modderige vlakken die nergens ruimte gaven aan een lichtere tint. Maar die kritiek was onvermijdelijk, aldus Engelman: “Alle werk van bijzondere allure en sterke persoonlijkheid heeft moeite om tot de erkenning te geraken die het verdient.”

Naakttekeningen

Op de zolder van zijn Amsterdamse woning haalt Friso Wiegersma een paar van de vele werken tevoorschijn, die in de familie bleven. Sombere, verontrustende doeken zijn het, met zichtbare kracht geborsteld in aardse kleuren en strakke lijnen. Ze vormen een hemelsbreed contrast met de ijle, tere naakttekeningen die Hendrik Wiegersma óók maakte. Na de oorlog, zegt Friso, is het werk van zijn vader grotendeels in de vergetelheid geraakt. Toen de toon werd bepaald door Cobra, heeft hij veel van zijn oude schilderijen vernietigd. “Hij was er helemaal uit, hij voelde zich afgesneden en geïsoleerd van zijn vroegere kunstenaarskringen.”

Maar er is nog veel over, en het Noordbrabants Museum in Den Bosch is van plan er eind dit jaar een tentoonstelling van te maken. Ook museum De Wieger heeft een ruime keuze.

En daar, naast dat hoge huis in Deurne, loopt het beroemde tuinpad uit Het dorp, het melancholieke lied dat Friso Wiegersma in 1969 schreef voor zijn vriend Wim Sonneveld. Zonder het zo te bedoelen spiegelde hij zich met die tekst aan een in Dorp aan de rivier geciteerde brief van dokter Van Taeke aan één van zijn zonen op kostschool: “Gij hebt het voorrecht op een klein dorp geboren te zijn, gij zult eens zien, hoe ge later daar altijd meer aan zult gaan hechten, vergeet het ouderlijk huis niet, denk veel aan uw overleden moeder, en word een màn.”

La montagne, het oorspronkelijke chanson van Jean Ferrat ging over een Frans bergdorp dat langzaam maar zeker leegliep door de trek naar de stad. Friso maakte er (“stiekem, omdat Wim dat eerst helemaal niet zag zitten”) een ode aan het oude Deurne van, dat nu uit zijn krachten is gegroeid en vol staat met de karakterloze winkelcentrumbouw van honderden andere gemeenten. “En langs het tuinpad van m'n vader / zag ik de hoge bomen staan / ik was een kind en wist niet beter / dan dat 't nooit voorbij zou gaan...”