Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Religie

Aan god doen

De gereformeerde theoloog H.M. Kuitert schreef onlangs een boekje, dat tamelijk onopgemerkt is gebleven in de rijstebrijberg van literatuur die de laatste tijd over God verscheen. Het werkje behandelt enkele vragen, onder meer waarom tegenwoordig zoveel mensen aan god doen, god met een kleine letter. Kuitert maakt een onderscheid tussen aan god doen en aan God doen.

H.M. Kuitert, Aan god doen. Uitgeverij Ten Have, Baarn.

Sommigen blijven aan god hangen omdat ze de emotionele crisis niet aandurven die een breuk met de geloofstraditie met zich mee kan brengen. Anderen hebben een verstolen heimwee naar vroeger, toen geluk nog gewoon was. Weer anderen zoeken geborgenheid, omdat het nu eenmaal niet altijd lukt stoer te zijn, alles aan te kunnen en te begrijpen - ook gezonde en intelligente mensen niet.

Kuitert vindt het zoeken naar geborgenheid een goede reden om aan God te doen. Immers, ergens in de buurt van Hem houden zich vier universele bestaansproblemen op: doodgaan, lijden, onzekerheid, schuld en misschien ook de mens zelf - 'geneigd tot alle kwaad', zoals in de Heidelbergse Catechismus staat. God is daarop geen antwoord, ten hoogste een pleister op de wonde. Gelukkiger wordt de mens er niet van, hij heeft wel een aanspreekpunt voor zijn vragen en zorgen, al is God meer dan een 06-nummer. Kuitert zelf ziet in God de enige “aan wie ik bereid ben mijzelf te verliezen”.

Minder gecharmeerd is de auteur van intellectuelen zoals Cliteur en Kousbroek die ook aan god doen, althans zich erover uitlaten. Cliteur, docent rechten in Leiden, kritiseerde zijn partijgenoot Bolkestein om zijn flirt met het christendom. Bolkestein moest dat niet doen, vond Cliteur, want een beetje christendom kan niet. Wanneer we de christelijke cultuur in ere zouden herstellen, zo meende Cliteur, dan zou bij elk conflict tussen de bijbelse norm en de seculiere norm de eerste moeten winnen.

Kuitert vindt dat onzin. Cliteur neemt het christendom veel te letterlijk en hij is niet de enige. De Leidse docent maakt volgens hem dezelfde fout als de EO. Die gaat ook uit van één geopenbaarde, onveranderbare leer. Cliteur noch de EO heeft oog voor omstandigheden waarin het christelijke geloof is gegroeid. De vroegste christenen hadden de moraal toch ook niet van zichzelf? Die hadden ze afgekeken van bijvoorbeeld de Romeinse Stoa. “Hij heeft zich er niet in verdiept, maar desondanks velt hij er een oordeel over”, schrijft Kuitert over Cliteur. “Dat vind ik voor een intellectueel beneden de maat. Voor gelovigen is het niet gemakkelijk gelovig te zijn en te blijven. Waarom zou het dan voor ongelovigen gemakkelijk moeten zijn zich als ongelovige op te stellen?”

Op Kousbroek heeft Kuitert dezelfde kritiek. Kousbroek maakt zich vrolijk over gelovigen, bijvoorbeeld over het verhaal dat de paus het overleven van de aanslag op zijn leven in 1981 aan het ingrijpen van Maria zou hebben toegeschreven. Als Onze Lieve Vrouwe de moeite nam de kogel tegen te houden, waarom die omweg, schreef Kousbroek. Waarom hield Maria de pleger van de aanslag niet gewoon op afstand? Kousbroek vindt de naïveteit van de paus een voorbeeld van christelijke goedgelovigheid, en lacht erom.

Kuitert lacht niet om Kousbroek. Hij vindt wel dat de criticus eeuwen theologische literatuur over het hoofd ziet die de kern van de anekdote behandelt: de vraag naar Gods voorzienigheid. Theologisch onderzoek heeft al lang opgeleverd dat Maria niet een stukje lood tegenhoudt, en dat God niet als een duveltje uit een doosje komt. Ook als je een ongelovige bent, is het toch niet te veel gevraagd iets van die literatuur te lezen, schrijft Kuitert. In het woordenlijstje dat de theoloog achterin zijn boekje heeft opgenomen, staat onder intellectuelen: 'zouden beter moeten weten'.

Vroeger was 'ongelovige' een scheldwoord, tegenwoordig is gelovige het bijna, schrijft Kuitert. Toch kunnen ongelovigen het niet laten zich met god te bemoeien. God is nu eenmaal verweven met de Westerse cultuur, is “erin getrokken als verf in een lap stof en als gist in brood”. Dat neemt niet weg dat de christelijke kerk kan verdwijnen. In gebieden waar ze ooit heel sterk aanwezig was, het huidige Turkije bijvoorbeeld, is de kerk geheel en al verdwenen. Gelovigen moeten daar niet te paniekerig over doen, vindt Kuitert. Ze moeten erop vertrouwen dat er altijd wel weer mensen zijn die aan God willen doen.