Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Onderwijs

Voor loten aan universiteit bestaat geen redelijk alternatief

Cijfers op het vwo-diploma hebben beperkte voorspellende waarde. De hantering van examencijfers als criterium voor toelating tot studies met een beperkt aantal plaatsen heeft bovendien negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs en voor het leven van jongeren. Wachtlijsten bieden evenmin veel soelaas. Ben Wilbrink vindt loting voor studies met een numerus fixus daarom zo gek nog niet.

Als het aan Ritzen ligt leidt de discussie over gewogen loting voor geneeskunde en andere studies met een numerus fixus tot de afschaffing ervan, want het is beter dat kandidaten het lot in eigen hand hebben. Ritzen installeerde onlangs een commissie die de gewogen loting nog eens na moet wegen, en die, als het kan, met alternatieven moet komen.

De commissie zal zeker nagaan of de schaarste te verminderen is, of er een goed compromis mogelijk is tussen verschillende opvattingen over hoe die schaarste eerlijk te verdelen is, en of er in het buitenland procedures zijn die overweging verdienen of juist een waarschuwing inhouden. De commissie kan haar voordeel doen met de uitkomsten van een internationaal project 'local justice' van Jon Elster (waarom zit hij niet in die commissie?) over beslissen in situaties van schaarste.

Elster ziet de 'Dutch lottery' als een interessante mogelijkheid om schaarse plaatsen te verdelen, naast andere methoden zoals loten en wachtlijsten. Anderen, zoals eerder op deze pagina Van Rossum en Bomhoff, zien niets in loten, en scharen zich met Ritzen achter het idee dat examens kandidaten het gevoel geven dat ze het lot in eigen hand hebben.

Tussen gevoel en werkelijkheid staan hier de wetten en de bezwaren vanuit de psychologische testleer, zoals de voorzitter van de commissie, Drenth, al eens heeft samengevat in de in deze krant gepubliceerde Duyker-lezing.

Vakgenoten van Bomhoff zien wel degelijk iets in loten als instrument om eerlijk te rantsoeneren - of om bijvoorbeeld in coöperatief verband te sparen en vervolgens te loten wie van het gezamenlijk gespaarde bedrag een huis mag bouwen of een bedrijfje beginnen ('rotating savings and credit associations'). Maar nee, volgens Bomhoff is loten dom, zoals het volgens Van Rossum principieel onjuist is.

Toch wordt er in het vakgebied van Van Rossum ook geloot. Dan gaat het om leven en dood, zoals bij de vraag wie er gebruik mag maken van een nog in de testfase verkerend en in onvoldoende mate beschikbaar geneesmiddel van Hoffman-La Roche voor aids-patiënten. Daar is in overleg met patiëntenorganisaties gekozen voor loten (Drug Topics, 10 juli 1995).

Principieel onjuist? Is het beter het lot in eigen hand te hebben?

Pleidooien voor vergelijkende examens en 'lot in eigen hand' zijnverbazingwekkend wanneer ze worden afgezet tegen de manier waarop werkgevers hun personeel selecteren: examens werden daar in de negentiende eeuw wel gebruikt, maar zijn toch al heel lang in onbruik geraakt. Het benadrukken van examens veronderstelt ook dat talent schaars is en uitgezeefd moet worden. Maar een studie als geneeskunde heeft vrijwel geen uitvallers (en gebrek aan capaciteiten speelt bij die uitval nauwelijks een rol) en de beoefening van de huisartsgeneeskunde is geen topsport (een vergelijking van Bomhoff).

Het is van de gekke om de numerus fixus te behandelen als een probleem van schaars intellect: de kern van het probleem is dat het aantal opleidingsplaatsen schaars wordt gehouden. Zoals bij niertransplantatie er geen schaarste is aan geschikte patiënten, maar aan donororganen. De politiek, Ritzen dus, kan het probleem verminderen door meer plaatsen open te stellen, en daarmee tegelijk de arbeidsmarkt voor geneeskundigen te verruimen. Die ruimere arbeidsmarkt heeft waarschijnlijk gunstige gevolgen voor de kosten en kwaliteit van gezondheidszorg, het is in ieder geval de moeite waard dat eens uit te laten zoeken (door Bomhoff?). Er mag best een zeker risico worden genomen dat er straks te veel artsen zijn: dat risico is er ook bij andere kostbare en beroepsspecifieke opleidingen, zoals de technisch-wetenschappelijke. Tot nu toe wordt er een risico genomen met het ontstaan van tekorten. Voor tandartsen is zo'n tekort inderdaad ontstaan. Het schandaal is niet de loting, maar het kunstmatige tekort aan bepaalde plaatsen.

De weging van kansen in de gewogen loting is onevenwichtig, en dat valt te repareren. In de hoogste lotingsklasse is de toelatingskans weliswaar drie keer zo hoog als in de laagste, bijvoorbeeld 90 procent tegen 30 procent, maar dat is versluierende retoriek omdat tegelijk de kansen om uit te loten dan zeven keer zo gunstig zijn voor de hoogste lotingsklasse: 10 procent tegen 70 procent. Wanneer er maar enkele plaatsen te weinig zijn (en er in redelijkheid geen numerus fixus hoort te zijn), worden kandidaten in de hoogste lotingsklassen zelfs direct toegelaten. Dan fungeert de huidige gewogen loting gelijk aan het 'model-De Brauw', dat in 1974 in het parlement juist werd verworpen, of aan het 'model-Wiegersma' dat als voorontwerp van wet van minister Pais in 1980 in de Kamercommissie sneuvelde, met toelatingstoets voor geneeskunde en emancipatorische toeters en bellen en al. Staatssecretaris Klein heeft al in 1974 voor die uitlotingskansen aandacht gevraagd, maar niet gekregen.

Wie uitloot of bij selectie buiten de boot valt, moet zichzelf maar zien te redden. Maar dat is een hooghartig standpunt dat de overheid niet past: de overheid draagt ook verantwoordelijkheid voor degenen die uitloten. Het slaat dus nergens op wanneer bestuurders van geneeskundige faculteiten betogen dat het belang van hun met overheidsgeld bekostigde faculteit erom vraagt de 'beste' kandidaten toe te laten. Het argument strekt zich ook uit tot het gebruik van eindexamencijfers, omdat deze succes in studie en beroep zouden voorspellen: dat doen ze inderdaad enigszins, maar dat doen ze ook voor vrijwel elke andere studierichting, en veelal beter dan voor geneeskunde.

De kwaliteit van onze eindexamens is zeker hoog, zoals eerder op deze pagina nog eens benadrukt door Van der Linden, maar ze kunnen niet aangeven dat Klaasje beter geneeskunde dan natuurkunde kan gaan studeren, en Hendrikje omgekeerd. Toch eindexamencijfers bij de loting gebruiken heeft daarom niet met hun voorspellende waarde te maken, maar berust op morele of politieke argumenten.

Evenmin is destijds goed voorzien dat herhaald mee laten loten ieders kansen om bij de eerste keer al in te loten vermindert. Zo is er gekozen voor een stelsel van gewogen loting, maar blijkt er toch een wachtlijst aan te hangen. Maar neem dan in de afweging ook nadrukkelijk de voor- en nadelen van zo'n wachtlijst mee: komt dat inderdaad tegemoet aan de meest gemotiveerden, of juist aan de meest kapitaalkrachtigen, en hoe zijn de individuele en maatschappelijke kosten van dat wachten binnen aanvaardbare grenzen te houden?

Is de Duitse variant van wachtlijsten het overwegen waard, zoals bepleit door Van der Linden? Het is mogelijk de huidige procedure een nog sterker wachtlijst-karakter te geven door eerder uitgelotenen de volgende keer betere kansen te geven, tegen de prijs dat voor iedereen de kansen verder afnemen om bij de eerste keer al in te loten. De wachtlijst kan korter worden door eerder uitgelotenen juist lagere kansen te geven, zodat iedereen hogere kansen krijgt om meteen in te loten. Maar laat niemand zich rijk rekenen aan het idee van de wachtlijst. Als er structureel tweemaal zoveel gegadigden zijn als plaatsen, dan zal linksom of rechtsom de helft af moeten vallen, óók bij een wachtlijst. Het gaat er juist om voor die stoelendans een beschaafde methode te kiezen, zonder onnodige maatschappelijke kosten.

Eckstein en Noah laten in hun boek Secondary school examinations zien hoe in Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië, Zweden en Japan de examens van het

leiden tot ongewenste situaties en ondoelmatigheden. Onder de examendruk is de kwaliteit van het onderwijs en van het leven van de jongeren in het geding, in Japan zelfs die van de samenleving.

In de Verenigde Staten vormt juist het ontbreken van landelijke examens het probleem, samen met een historisch gegroeide situatie waarin de plaatsen aan enkele instellingen zo begeerd zijn dat er slechts weinigen worden toegelaten via vaak evident pseudo-rationele selectieprocedures. In de Economics of Education Review 1996 is daarom een voorstel gedaan voor een vorm van gewogen loting die de interviews moet vervangen bij de toelating tot geneeskunde aan de Universiteit van Montreal.

In Japan en vele Westerse landen zijn discussies gaande over examens en selectie bij de overgang naar het hoger onderwijs, en soms (Zweden, Israel) gaat men over op het gebruik van uit hun culturele context gerukte Amerikaanse methoden. Nederland mag zijn zegeningen tellen, en kan beter niet afglijden naar situaties waarin selectie de overhand krijgt op onderwijs. Selectie is zelf niet produktief, want het draagt niets bij aan 'menselijk kapitaal', het sorteert het alleen maar, en dat tegen soms torenhoge kosten. Psychologen van naam hebben zich wel rijk gerekend aan de bijdragen die psychologische selectie zou kunnen leveren aan het Bruto Nationaal Produkt, maar hebben daarbij over het hoofd gezien dat selectie op landelijk niveau eerder een nulsom-activiteit is, omdat selecteurs in dezelfde vijver met talent vissen. Universiteiten die ondernemen met belastinggeld, 'lot in eigen hand', doen er dan ook beter aan spelletjes met selectie te mijden.