De Dode-Zeerollen, een verzamelnaam voor een groot aantal oude joodse documenten die in grotten nabij de plaats Qumran aan de Dode Zee werden gevonden, spraken vanaf de eerste ontdekkingen in 1947 zeer tot de verbeelding. Enkele jaren geleden kwamen alle teksten vrij voor publikatie, en ogenblikkelijk laaiden de discussies over aard en betekenis ervan weer sterk op, onder begeleiding van de onvermijdelijke achtergrondruis van sensatiezucht. De unieke informatie die de tekstfragmenten bevatten, impliceert namelijk een correctie van het traditionele beeld van het jodendom uit het begin van onze jaartelling en vooral van de plaats die Jezus daarbinnen innam. Het probleem is of we met de Dode-Zeerollen directe toegang hebben tot de oorsprong van het evangelie.
Sinds men de opkomst van het christendom als historisch probleem ging opvatten, was een essentiële vraag, uit welk spirituele en intellectuele milieu Jezus afkomstig was. Op dit gebied heeft zich inmiddels een belangrijke verandering van perspectief voltrokken. Vroegen geleerden zich omstreeks de eeuwwisseling af hoe zij Jezus moesten plaatsen in de Grieks-Romeinse cultuur, vandaag ligt het zwaartepunt op zijn plaats in het toenmalige jodendom. Een deel van de verklaring ligt in Jezus' verwantschap met de oude rabbijnse literatuur, maar daarmee kunnen belangrijke elementen zoals de doop, de sterke toekomstverwachting en de gestrenge vroomheid niet verklaard worden.
Op dit punt kwamen de Dode-Zeerollen ons boven verwachting te hulp. Zij informeren ons van binnenuit over een vroom joods milieu dat we tot nu toe alleen via buitenstaanders kenden, en waar de bakermat van het christendom dicht bij in de buurt moet hebben gestaan. De rollen hebben dan ook niet weinig bijgedragen tot de hernieuwde opleving van het nu ruim een eeuw oude debat over de historische Jezus.
Dergelijke implicaties lagen direct na de eerste ontdekkingen van de rollen voor de hand, en het is alleen maar begrijpelijk dat de discussie altijd heftig en sensationeel is geweest. Zo circuleeren er de laatste jaren grif verkochte verhalen over een publikatieverbod van de resterende rollen door de religieuze autoriteiten in Rome en Jeruzalem. De werkelijke oorzaken van de tergend langzame publikatie waren van prozaïscher aard: menselijke zwakheden, waaronder niet in de laatste plaats academische jalousie de métier. Door toenemende pressie uit de wetenschappelijke gemeenschap kwamen echter in 1991 eindelijk alle manuscripten vrij voor publikatie.
Overigens waren de grote teksten, die het eerst werden ontdekt, al lang in bredere kring bekend via allerlei vertalingen. Dank zij transcripties in specialistische publikaties waren daar inmiddels enkele opzienbarende documenten bijgekomen, zoals de 'Tempelrol' en de 'Halachische brief'. De vertalingen van Florentino García Martínez en A.S. van der Woude maken nu alle belangrijke teksten voor iedereen toegankelijk.
García Martínez is hoogleraar-directeur van het Qumran-instituut te Groningen en als zodanig opvolger van Van der Woude, die het instituut oprichtte. De Nederlandse vertaling van alle belangrijke Qumran-handschriften resulteerde uit een maandenlange intensieve samenwerking van beiden. Het is een bewerking van de vertaling die García Martínez in 1992 in het Spaans uitbracht en die vorig jaar tevens in het Engels verscheen. De bewerking bestaat uit een grondige herschikking, uitvoeriger toelichting, en een geheel eigen Nederlandse vertaling van de teksten.
De verdiensten van deze publikaties zijn velerlei. Na alle sensatieverhalen doet het weldadig aan de nuchtere inleiding te lezen die begint met een overzicht van alle vondsten rond de Dode Zee en vervolgt met de ontdekking en betekenis van de manuscripten die nabij Qumran werden ontdekt. Uiterst nuttig is ook de complete inventaris van Qumran-teksten met hun technische en populaire benamingen en belangrijke publikaties. De Engelse uitgave is compacter en goedkoper en bovendien van kopregels voorzien, wat het bladeren vergemakkelijkt. De typografie is netjes maar niet zo overzichtelijk. In de Nederlandse uitgave is de druk duidelijker maar niet fraai, en de inventaris van handschriften staat voorin, hetgeen ik minder elegant vind. Een groot voordeel is daarentegen dat de inleidingen bij de individuele teksten aanmerkelijk zijn uitgebreid. Ik trof enkele rimpels aan in de vertaling (in 1QS 8:14, hieronder geciteerd, zijn de woorden “in de woestijn” vergeten; in 8:15 wordt “van tijd tot tijd” vertaald, dubbelzinnig tegenover het Hebreeuws, terwijl het Engels juister is: “from age to age”; in 3:20 is 'geestesgaven' minder adequaat dan het Engelse 'spirits').
Overigens is van de ongeveer 800 op perkament en papyrus geschreven manuscripten een derde te fragmentarisch voor zinvolle interpretatie, bestaat nog een derde uit bekende teksten uit de bijbel, en bevat de rest onbekende teksten van uiteenlopende aard en herkomst. Vanaf het begin heerste de indruk dat het ging om teksten van een 'sekte', maar lang niet alles draagt daar het stempel van, en ook de 'sektarische' teksten zitten niet op dezelfde lijn. Toch is er zowel procentueel als absoluut een groot aantal evident sektarisch-joodse teksten bij, deels in meervoud, zelfs tot twaalf kopieën toe.
Joodse en christelijke archeologen concludeerden onmiddellijk dat het ging om het archief van een soort kloostergemeenschap die zou hebben geleefd op de locatie nabij Qumran waar ruïnes van gebouwtjes werden opgegegraven. Deze gemeenschap zou samenvallen met de Essenen, over wie de joodse schrijvers Josephus en Philo en de Romeinse historicus Plinius de Oudere berichten. Anderen stelden dat de teksten te verschillend zijn om van één groep te kunnen stammen. Ten hen behoort Norman Golb, die in Who wrote the Dead Sea scrolls? Zijn theorie herhaalt dat het boeken betreft uit verschillende kringen in Jeruzalem, die vanwege de oorlog tegen Rome in het jaar 66 na Christus in de woestijn in veiligheid werden gebracht.
Hiertegenover stelt García Martínez in de inleiding bij de vertalingen - doorslaggevend lijkt mij - dat dit niet verklaart waarom er zoveel 'sektarische' teksten bij zijn. Golbs verdienste is niettemin dat hij ons behoedt voor een te exclusief en uniform beeld van de Essenen en de Qumran-sekte. Een plausibele conclusie lijkt mij dat de Essenen verspreid woonden over het land en wellicht onderlinge enige verschillen vertoonden, terwijl zij een belangrijk centrum hadden in Qumran. Hun bibliotheek, die ze in de oorlog tegen Rome in de grotten verborgen, weerspiegelt naast hun 'sektarische' identiteit ook hun banden met de joodse samenleving als geheel.
Volgens de zo genoemde 'Groninger hypothese' van Van der Woude en García Martínez ging het echter om een scherpere afgrenzing, en was Qumran een radicale afsplitsing van de rest van de Essenen. Dit lijkt mij speculatief omdat niet duidelijk is welke teksten echt in Qumran zelf zijn ontstaan. Op naam van García Martínez vindt men de 'Groninger hypothese' in The People of the Dead Sea Scrolls. Their Writings, Beliefs and Practices, overigens een bundel zeer verantwoorde en verhelderende uiteenzettingen van García Martínez en zijn Madrileense collega Trebolle Barrera. Daarentegen is Silbermans nu in vertaling verschenen boek De verborgen rollen weinig meer dan een sensationeel relaas over de geleerdenstrijd en gaat het niet op de rollen zelf in. Wel een goede en heldere inleiding biedt The Dead Sea Scrolls Today uit 1994 door James C. VanderKam, dat eveneens in het Nederlands lijkt te gaan verschijnen.
Zoals gezegd hebben de Dode-Zeerollen grote implicaties voor ons beeld van het toenmalige jodendom. Het meest sensationeel zijn de consequenties daarvan voor de oorsprong van het christendom, zoals blijkt uit het licht dat de teksten werpen op de figuur van Johannes de Doper.
Men heeft altijd begrepen dat Johannes de Doper een sleutelfiguur was voor het milieu waar Jezus uit voortkwam.
Over de Doper zelf was echter niet meer de zeggen dan de berichten in het Nieuwe Testament en bij Josephus: hij was een strenge woestijnprofeet die “een doop van ommekeer tot vergeving van zonden” predikte. Eén van degenen die zijn oproep serieus namen was Jezus, die volgens het verhaal bij zijn doop de heilige Geest op zich zag neerdalen en kort daarop in de openbaarheid trad. Johannes geldt in de traditie dus als voorloper van Jezus, en dat wordt onderstreept met een citaat uit het Oude Testament: “Zoals geschreven staat in de rol met de woorden van Jesaja de profeet: De stem van een die roept: in de woestijn bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden” (Lukas 3:4; Jesaja 40:3).
Werkelijk historische betekenis kreeg deze passage pas door de teksten van Qumran. Een van de eerst gepubliceerde rollen gaat over een exclusieve gemeenschap van heilige mannen, van wie onder meer gezegd wordt: “Wanneer dezen tot een gemeenschap in Israël geworden zijn (...) zullen zij (...) naar de woestijn gaan om daar de weg van HEM te bereiden, zoals geschreven staat: In de woestijn bereidt de weg van YHWH, effent in de wildernis een baan voor onze God. Dat is het onderzoek van de Wet, {die} hij door bemiddeling van Mozes bevolen heeft, om te handelen naar alles wat van tijd tot tijd geopenbaard is en zoals de profeten hebben geopenbaard door zijn heilige Geest.” (Regel der Gemeenschap, 1QS 8:12-16, vertaling García Martínez - Van der Woude)
De gemeenschap waarover het gaat zag haar verblijf in de woestijn blijkbaar als een voorbereiding op de eindtijd en putte daartoe inspiratie uit dezelfde woorden van Jesaja. Het “bereiden van de weg des Heren in de woestijn” legde zij uit als “het onderzoek van de Wet” (midrasj ha-Tora, de nog steeds gebruikte term voor 'studie van de Tora', dat wil zeggen de Wet van Mozes). Doel was het juiste handelen met het oog op de eindtijd, en dat wordt elders uiteengezet. Zo wordt een jaarlijks ritueel beschreven ter hernieuwing van de “toetreding tot het Verbond”. Wie niet boetvaardig toetreedt heeft geen deel aan de gemeenschap, maar wie zich onderwerpt wordt geheiligd door het reinigingswater en de heilige Geest (1QS 2:26; 3:8v). Het is daarbij misschien veelzeggend dat er in Qumran uitgebreide bad-installaties zijn teruggevonden.
Zowel bij Johannes de Doper als de Qumran-gemeenschap vinden we zo een oproep tot boetedoening met een daaraan verbonden reiniging door water en door de heilige Geest, en dat als een voorbereiding in de woestijn en onder verwijzing naar eenzelfde tekst uit Jesaja.
Hebben we hiermee directe toegang tot de herkomst van het evangelie? Was Jezus, evenals Johannes, lid van de Qumran-gemeente? Dit is de bewering van Ton Hilberink in zijn Jesjoea, Paulus en de macht. Over de Oorsprong van het christendom en de betekenis van de Dode-Zeerollen, kennelijk op voorgang van de onbesuisde Amerikaanse geleerde Robert Eisenman. Een bewijs daartégen is er niet, maar evenmin het omgekeerde, en het is erg onwaarschijnlijk gezien het geheel van Jezus' boodschap. Bij het nadrukkelijke gebruik van Hebreeuwse termen wekt in dit boek overigens het spreken van sjeloecha's voor apostelen (in plaats van sjelichim) ongerustheid over de elementaire kennis op dat gebied. In elk geval moeten we voorzichtiger manoeuvreren dan Hilberink doet.
Volgens de overlevering onderwierp Jezus zich kort voor zijn openbare optreden aan het ingrijpende doopritueel onder leiding van Johannes. Daarop volgde nog de episode die bekend staat als de “verzoeking in de woestijn”. Dit wekt het vermoeden dat ook Johannes opriep tot 'studie van de Wet' in de woestijn, en dat Jezus een leerling was die hem uiteindelijk boven het hoofd groeide. Dit wordt bevestigd door de berichten dat Jezus aantrad met Johannes' boodschap dat het Koninkrijk der Hemelen nabij is, en dat hij hem loofde als de grootste der profeten, die niettemin “de kleinste is in het Koninkrijk”.
Jezus zag zijn eigen optreden als teken van het aanbreken van het Koninkrijk, en de vraag van de Doper of hij dan de komende Messias was, bevestigde hij: “Blinden herkrijgen het gezicht, (...) doden worden opgewekt, armen krijgen de blijde boodschap, en zalig is wie geen aanstoot aan mij neemt” (Mattheus 3:2; 4:17; 11:2-15; Lukas 7:18-28). Dit antwoord bevat toespelingen op Jesaja 61, met de opwekking van doden als opvallende toevoeging.
Opnieuw biedt Qumran nu een verrassende achtergrond-belichting. In het fragment 4Q521, bijgenaamd 'Over de opstanding', wordt onder meer dezelfde passage uit Jesaja 61 gebezigd, maar dan in verband met de komende Messias: “...want Hij zal de zwaargewonden genezen, de doden doen herleven, de ootmoedigen blijde boodschap brengen...” De toevoeging ook hier van het opwekken van doden maakt aannemelijk dat niet alleen Jezus' antwoord, maar ook de vraag van de Doper samenhangt met dezelfde traditie als het Qumran-fragment.
Indien Jezus ooit lid is geweest van de woestijngemeenschap, nam hij er in elk geval later afstand van. Belangrijke kenmerken van zijn prediking zoals de gelijkenissen maken duidelijk dat hij minstens evenzeer verwant was met de veel mildere Farizeeën. Hij was een zeer onafhankelijke figuur die allerlei invloeden in zich verenigde. Daartoe behoorde de messiaanse duiding van de profetieën van Jesaja, die ook de leden van de woestijn-gemeenschap zo aansprak. Althans een deel van de oorsprong van het evangelie lijkt hiermee verklaard.