In negen regels vatte hij zijn spelling-Kollewijn samen. Die regels hebben het niet allemaal gehaald. De meeste irritatie wekte de vierde regel: Kollewijn wilde woorden als mogelijk, billijk en dagelijks niet met een lange ij schrijven, ook niet met een y zoals Multatuli deed, maar met een i, dus: mogelik, billik en dageliks. De oppositie sprak honend van likspelling.
In 1909 werd een Staatscommissie benoemd die advies moest uitbrengen over een vereenvoudigde spelling. Blijkbaar zaten in die commissie de verkeerde mensen, want zij adviseerden de spelling maar te laten zoals zij was. Dus trad in 1916 een nieuwe commissie aan, die na jarenlang beraad de meeste regels van Kollewijn overnam.
E. du Perron, opgevoed met De Vries en Te Winkel ('De Vries en Theewinkel', zei hij), volgde van zijn eerste boekje af de spelling-Kollewijn. Vreemd genoeg wisselde hij die wel eens af met De Vries en Te Winkel.
Dat die vereenvoudigde spelling nog niet zo eenvoudig was, merkte Du Perron toen zijn vriend Paul van Ostaijen hem op de vingers tikte: hij had twede geschreven, wat volgens de eerste regel van Kollewijn toch tweede moest zijn; erger nog: gooien had hij gespeld als goïen.
Du Perron, in zijn antwoord van 20 oktober 1927: “Goïen schreef ik in onwetendheid; ik zal er dus gooien van maken (-). Vlooien wordt dus ook met twee o's geschreven? Maar dan voel ik me even triest als ik elders kloten met één o moet schrijven, want waar zijn twee o's meer dan in dit woord op hun plaats?”
In 1934 heeft mr H.P. Marchant, minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in het tweede kabinet-Colijn, eindelijk een vereenvoudigde spelling ingevoerd, de spelling-Marchant, voorlopig alleen voor het onderwijs. Kollewijn was van zijn scherpste kantjes ontdaan: heele werd hele, hooge werd hoge, maar goochem bleef goochem; vleesch en visch werden vlees en vis, maar de Duitse uitgang -isch (in romantisch, tragisch) bleef behouden. Zestig jaar later schrijven wij nog altijd op z'n Duits psychisch en dramatisch, in plaats van wat Kollewijn voor ogen had gestaan en wat Du Perron ook schreef: psychies, dramaties.
Dwars tegen Kollewijn in werd ook de naamvals-n gehandhaafd. Die bleef staan in zinsneden als op den hogen berg, tenminste als het zelfstandig naamwoord (hier dus berg) mannelijk was. Over de brede sloot kreeg geen naamvals-n, want sloot was vrouwelijk. Maar hoe konden wij arme scholieren in 's hemelsnaam weten of een zelfstandig naamwoord mannelijk dan wel vrouwelijk was? Dat kon je niet weten, dat moest je telkens opzoeken in een woordenboek.
Afgewezen werd ook de uitgang -lik. Weg likspelling! Alleen Du Perron hield daaraan vast, tot in zijn laatste boekje Multatuli en de luizen. Pal tegenover hem stond zijn Parijse vriend Jacques Gans, verbeten vijand van alle spellinghervorming. Die schreef zelfs beweeren en compleete, woorden die bij De Vries en Te Winkel toch ook al één e hadden.
Onze leraar Nederlands vroeg eens aan de klas een woord te noemen waarin achter elkaar vier e's voorkwamen. Dat woord was zee-eend. Maar nu stak een jongen zijn vinger op. Hij vroeg om een woord met vijf e's in successie. Dat wist de leraar niet. Niemand in de klas wist het.
“Twee-eeër, meneer. Een aanhanger van de oude spelling.”
Geamuseerde bijval in de klas. Had die jongen dat zelf bedacht? Of zat de uitvinder elders in de stad, bij de redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal? In elk geval is twee-eeër niet opgenomen in het WNT. Likspelling evenmin. Jammer. Het zijn zulke tekenende woorden.