Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Milieu en natuur

De zware belasting van verzorgers van demente bejaarden; Aan de grenzen van de zorg

Vorige maand bekende een ziekenverzorgster in Delfzijl uit 'mededogen' negen demente patiënten te hebben vermoord. Aan welke druk staan verzorgers van psycho-geriatische patiënten bloot? Reportage op de grens van de betrokkenheid en bemoeizucht met de patiënt in het verpleeghuis. Waarom werken met dementen het uiterste vraagt: in beheersing, zelfkennis en medelijden.

Op afdeling 3C van het Utrechtse verpleeghuis Rosendael heerst een onwezenlijke stilte. Mijnheer Waardenburg hangt roerloes in zijn stoel, zijn buurman wrijft zich minutenlang in de handen. Naast hen ligt mevrouw Hendriks als een verschrikt vogeltje op bed. Ze kreunt. “Zuster, heb u?” Leerling-ziekenverzorgster Moniek Buis (21) loopt op haar af. “Wat heb ik?” vraagt ze. “Ik weet niet meer.” Moniek pakt haar hand en begint die zachtjes te strelen. Mevrouw Hendriks sluit haar ogen.

Moniek werkt sinds een half jaar op de psycho-geriatrische afdeling. “Eerst dacht ik: wil ik dit wel? Maar ik heb voor mezelf de keuze gemaakt dat het mijn taak is deze mensen het zo veel mogelijk naar de zin te maken. Je leert steeds meer over hun verleden. Er is hier bijvoorbeeld een man die nooit iets zegt, behalve als ik de naam van zijn hond noem.”

In 1994 overleden bijna elfduizend psycho-geriatrische patiënten in een verpleeghuis. Ook op 3C - de zwaarste afdeling van Rosendael - is de dood nabij. “Sommige bewoners houden we als kasplantjes in leven”, meent Moniek Buis. Ze doelt op onder anderen mevrouw Barendse, die al tien jaar roerloos in bed ligt, met gesloten ogen. Ze zegt niets meer, ze kreunt niet, ze beweegt niet. Maar als je een lepel pap tegen haar lippen duwt, doet ze haar mond open en slikt. Heel af en toe kijkt mevrouw Barendse Moniek een paar seconden lang aan. “Toen ik dat voor de eerste keer meemaakte, schrok ik. Toch is die ene oogopslag heel bevredigend.”

Vorige week overleed mevrouw Grijpstra. Ze had wekenlang een ondragelijke jeuk, vertelt Moniek. 's Nachts krabde ze haar wonden open en uiteindelijk werd haar nachtjapon vastgeknoopt tussen haar benen. “Deze mevrouw had zelf nog het besef van haar toestand. Ze zei: wat doe ik jullie toch aan? Met die vrouw had ik echt medelijden.” Ze loopt naar mijnheer Bakker. Wegens zijn onstuitbare loopdrang zit hij met een 'onrustband' vast in zijn rolstoel. Hij praat al jaren niet meer. “Zo mijnheer Bakker, kijkt u eens, een hapje pap.”

Alle personeelsleden van het verpleeghuis hebben er mee te maken: sommige patiënten roepen aversie op, met anderen ontstaat een intieme band. Steeds opnieuw moeten ze zien te voorkomen dat die persoonlijke gevoelens een professionele benadering in de weg staan. “Dat probleem manifesteert zich vaak in heel simpele vragen”, stelt directeur Henk Hutten. “Hoe reageer je op iemand die elke dag tijdens het aankleden om zich heen begint te slaan? Wat doe je als een bewoner een kus wil?” Volgens Hutten mag een patiënt door het personeel niet als familielid worden beschouwd. “De bewoner is een mens die keuzes moet kunnen maken, al is hij of zij daartoe niet meer goed in staat.”

Daarmee raakt hij de kern van het probleem: de patiënt is immers totaal afhankelijk van de verpleging en daarom is een relatie tussen die twee per definitie ongelijkwaardig. Dat kan leiden tot een overdreven emotionele betrokkenheid van de verpleger of juist tot een weinig respectvolle benadering. Directeur Hutten: “In een relatief gesloten geheel als een psycho-geriatrische afdeling kan zo'n ongewenst patroon gemakkelijk ontstaan, zeker ook omdat het verplegend personeel grotendeels uit relatief jonge mensen bestaat. Zij worden geconfronteerd met vraagstukken waarop ze het antwoord vaak schuldig moeten blijven.”

Mededogen

Vorige maand bekende een ziekenverzorgster in een verpleeghuis in Delfzijl 'uit mededogen' negen zwaar demente patiënten te hebben gedood. Maatschappelijk werker Caroline in 't Veld vindt het van arrogantie getuigen dat deskundigen zich afvragen hoe deze verpleegster zich zo heeft kunnen laten gaan. “Op een bepaalde manier heb ik medelijden met die vrouw: dat ze zo eenzaam was dat ze dit heeft gedaan. Het is de taak van de teamleiding om erachter te komen wanneer iemand te emotioneel reageert, want dat is een eerste signaal van overbelasting.”

Dat het verplegend personeel sommige patiënten in het hart heeft gesloten is op zichzelf niet verkeerd, vindt Henriet Groenendijk, hoofd van de psycho-geriatrische afdeling. “Sommigen hebben foto's van hun patiënten. Dat laat zien dat er sprake is van betrokkenheid, van tederheid. Maar je moet de grens bewaken: kun je nog een goede afweging maken? Zeg je uit medelijden tegen iemand: blijft u maar de hele dag in bed liggen want u bent zo moe, terwijl het voor die patiënt misschien veel beter zou zijn iedere dag in een stoel te zitten? In zo'n klimaat bestaat zelfs de kans dat je je met het einde van iemands leven gaat bemoeien.”

Doorgaans wordt emotionele overbetrokkenheid gemakkelijk gesignaleerd, stelt directeur Hutten. “Iedere ouwe rot in het vak herkent zoiets meteen.” Anders is het wanneer een patroon van onheuse bejegening ontstaat. Dat deed zich begin dit jaar voor op afdeling 3C. Zo zei een verpleegster tegen een van haar patiënten: “Geef me een kus, dan krijgt u een kop koffie.” Hutten: “Dat is chantage en dus onacceptabel.” Volgens de directeur dreigde er op afdeling 3C een cultuur te ontstaan waarin bewoners werden geïmiteerd of van bijnamen voorzien. “Treed je daar niet tegenop, dan wordt mijnheer Jansen eerst Tom Jansen en als hij dik is eindigt hij als Dikke Tommie.”

Het verpleeghuis besloot dat er iets op de afdeling moest veranderen. Enkele verplegers werden overgeplaatst en Corrie van Neck (43) werd aangesteld als nieuwe teamleidster. “Ik heb hier mensen gezien die door de eentonigheid en door de werkdruk echt waren dichtgeklapt in hun manier van kijken naar de demente bewoners”, zegt ze. Uiteindelijk kreeg ze de afdeling 'weer op het spoor'. Van Neck: “Het probleem is dat de bewoners van deze afdeling niet meer communiceren. Het personeel is dus geneigd zich deze mensen toe te eigenen. En net zoals sommige ouders hun kinderen niet in hun waarde laten, kan dat hier ook gebeuren.”

Dwalen

Verpleeghuis Rosendael staat in een typische jaren zeventig-buurt waar de straten dreven heten en is in een ziekenhuis-achtige stijl gebouwd: lange smalle gangen, weinig privacy. Volgend jaar begint een ingrijpende verbouwing die onder meer moet resulteren in een nieuwe entree, dertig extra psycho-geriatrische plaatsen en meer een- en tweepersoonskamers dan nu het geval is. Begin dit jaar huisvestten de 258 Nederlandse verpleeghuizen met een psycho-geriatrische afdeling in totaal 31.000 patiënten. Het rooms-katholieke verpleeghuis Rosendael beschikt over 284 bedden. Tachtig procent van de 82 bewoners van de psycho-geriatrische vleugel heeft Alzheimer.

Officieel gaat het op afdeling 1C om begeleiding, op 2C om verzorging en op 3C om verpleging. “Hoe hoger de etage, des te dichter bij de hemel”, luidt het gezegde onder het personeel. In de praktijk nemen de verschillen tussen de drie afdelingen af, omdat de verzorgingshuizen al zijn volgestroomd met dementerende bejaarden. “Dat is ontluisterend”, stelt directeur Hutten, “want die mensen vereenzamen daar en dwalen radeloos door de gangen. Een verpleeghuis wordt steeds meer een eindstation. Zorg neemt de plaats in van begeleiding, de werkdruk neemt toe.”

Op grond van cijfers uit 1993 werken er in de psycho-geriatrische en somatische verpleeghuizen in totaal ruim 62.000 mensen. In verpleeghuis Rosendael werken honderd mensen op de C-vleugel. Het verplegend personeel bestaat vrijwel geheel uit vrouwen, de meesten met een MBO-opleiding. “Mannen op MBO-niveau kiezen meestal geen verzorgend beroep”, zegt Hutten. “En als ze dat toch doen, geven ze de voorkeur aan een baan in een ziekenhuis. Dat vinden ze veel dynamischer.”

Corrie van Neck, teamleider van 3C, werkt al vijfentwintig jaar in de gezondheidszorg. Al die tijd was er sprake van een personeelstekort, vertelt ze. “Tegenwoordig zijn de eisen opgeschroefd. We besteden veel tijd aan het formuleren van verpleegproblemen, het multi-disciplinair vergaderen, het opstellen van zorgrapporten. Dat is een goede ontwikkeling, want op die manier werken we professioneler en methodischer. Maar je moet wel voldoende personeel hebben, want nog steeds moeten we po's en waskommen schoonmaken, bewoners wassen en te eten geven.”

Het verblijf op de C-vleugel van verpleeghuis Rosendael verloopt volgens een even concentrische beweging als het leven zelf: nieuwe bewoners worden in eerste instantie opgenomen op de begane grond, naarmate de dementie voortschrijdt belanden ze uiteindelijk op de hoogste etage met als eindpunt opnieuw de begane grond waar het mortuarium is gehuisvest. Daar bevinden zich twee koelcellen.

Verhuizing

Verpleeghuis Rosendael werkt met wacht-, prioriteits- en top tien lijsten. Zodra er iemand is overleden - als er een plaatsje vrijkomt, zoals het officieel heet - is het de bedoeling dat binnen enkele dagen een nieuwe bewoner zijn opwachting maakt. Daaraan is een langdurig proces voorafgegaan, waarbij een zogenaamde indicatiecommissie of het plaatselijke RIAGG heeft vastgesteld dat de situatie thuis onhoudbaar is geworden.

Familieleden die een dementerende patiënt verzorgen - in het welzijnsjargon mantelzorgers geheten - worden namens verpleeghuis Rosendael begeleid door maatschappelijk werker In 't Veld. “De eerste boodschap dat verhuizing naar een verpleeghuis onvermijdelijk is ervaart een partner of familielid doorgaans als verpletterend.” Ze vertelt over een recent bezoek aan een 85-jarige man die zijn dementerende vrouw zelf verzorgt, terwijl hij dat eigenlijk niet meer redt. “U haalt de zin uit mijn leven weg”, voegde hij haar toe. In 't Veld: “Ik begrijp die man maar al te goed, want als zijn vrouw naar Rosendael vertrekt, is dat de eerste stap in het afscheid nemen. Emotioneel is dat heel zwaar.”

Van te voren brengt In 't Veld de levensloop van de nieuwe bewoner in kaart. Ze maakt een overzicht van iemands life events, gewoontes, hobby's. “We kijken in hoeverre we daaraan tegemoet kunnen komen.” Zo is onlangs een bewoner opgenomen die haar piano mee mocht nemen, waarop ze ononderbroken Stille nacht, heilige nacht ten gehore brengt. Er is een verpleeghuis dat probeert het verleden van de bewoners voor het verplegend personeel inzichtelijk te maken door middel van een foto-album, met op de linker bladzijde steeds een afbeelding van de bewoner in de bloei van zijn leven en rechts een recente foto van dezelfde patiënt. Een verpleeghuis in Weesp doet een experiment, waarbij bewoners van dezelfde sociale klasse zo veel mogelijk worden gekoppeld. “In principe zouden we daar ook naar toe moeten”, meent In 't Veld. “Want het is van cruciaal belang dat de patiënt zich hier veilig voelt.”

Zodra de verhuizing naar Rosendael heeft plaats gevonden, volgt een circa twee maanden durende observatieperiode, waarna wordt vastgesteld op welke afdeling de patiënt zal worden gehuisvest. Juist vanwege de radicale wending in hun bestaan kan bij nieuwe bewoners in eerste instantie een terugval optreden. Daar staat tegenover dat ze door de professionele hulp en aandacht na verloop van tijd soms weer opkrabbelen. “Dat hangt ook af van de thuissituatie”, zegt In 't Veld. “Is de patiënt de laatste jaren liefdevol verzorgd of was er sprake van een eenzaam, verwaarloosd bestaan in een kamertje?”

Weer thuis

Op afdeling 1C ruikt het lichtjes naar urine en ontlasting, maar de geur van schoonmaakmiddelen overheerst. “Jaaaa”, roept iemand luidkeels. Alieke Smits (28) is eindverantwoordelijke voor acht patiënten. Het is etenstijd en ze heeft het razend druk. Terwijl ze probeert alle bewoners aan tafel te krijgen, is elders op de verdieping een van haar patiënten stervende. Een tiental familieleden zit aan het sterfbed of drentelt nerveus door de gangen.

“Hier eten? Ga toch een eind rijden”, roept een bewoner op agressieve toon. De stervende vrouw krijgt morfine tegen de pijn. Tussendoor staat Smits een vrouw te woord, wier echtgenoot tijdelijk is opgenomen. Ze verzorgt haar dementerende man zelf, vertelt de bezoekster, maar vorige week nog kreeg ze een lichte beroerte. “Weet u, ik zie er zo tegenop dat hij over twee weken weer thuis komt, want ik kan het niet meer aan.”

Alieke Smits luistert begrijpend, stelt de vrouw gerust, maar gaat verder niet in op de medische details. “Het contact met de familie vind ik vaak emotioneel het meest belastend”, zegt ze even later. “Tijdens dat gesprek met die mevrouw voelde ik me machteloos. Ze houdt van haar man, onvoorwaardelijk, maar ze is óp. Ik had geen tijd om haar lang te woord te staan. Dit is één probleem, maar zo zijn er nog dertig andere.”

Op de muur van de vergaderruimte van 1C hangt een lijst met de afdelingsdoelstellingen. “Bewoners krijgen begeleiding in het zoeken naar innerlijke vrede”, staat er. Ook dienen ze te worden beschermd tegen overbelasting. Onderhandelingen over thema's als naar bed gaan, opstaan of eten moeten zo worden gevoerd dat de bewoners dit ervaren als een gesprek waarin zij zelf ook wat te vertellen hebben.

Over het algemeen zijn de bewoners van afdeling 1C nog behoorlijk aanspreekbaar en in staat om hun wensen kenbaar te maken. De meesten nemen deel aan groepsactiviteiten, waarvan er dagelijks een paar op het programma staan: ochtendgymnastiek, volksdansen, groentesoep maken, hersengymnastiek. “We proberen onze bewoners niet te overvragen”, zegt afdelingshoofd Henriet Groenendijk. Vaak zijn simpele, dagelijkse bezigheden zoals koffie drinken, afstoffen of plantjes water geven al genoeg. Groenendijk: “Als ik tachtig ben ga ik ook niet meer volksdansen, althans niet elke ochtend en elke middag.”

Het overgrote deel van de psycho-geriatrische patiënten van Rosendael is vrouw. Tegen etenstijd worden ze onrustig, omdat ze het idee hebben dat hun man thuis komt en ze de kinderen moeten verzorgen. “In het begin zit dat ritme er nog in, later in het proces slijt dat”, zegt Alieke Smits. We botsen bijna tegen iemand aan die ondanks haar kruk op volle snelheid door de gang beent. “Mevrouw Daniëls, wat bent u toch druk aan het lopen”, zegt Smits. Nou dat zal dan wel, luidt het antwoord van de wantrouwig kijkende vrouw. Intussen duwt een andere bewoner van 1C zijn rollator keer op keer tegen de muur van de toiletten. Hij grijpt de houten steunen aan de muur en zegt: “Dit zit vast en dat zit vast. Luister eens, dat heb ik niet gestolen.”

Meepraten

Vaak denken dementerende bejaarden dat hun ouders nog leven. Meepraten is uit den boze, hoewel het in tijdnood een enkele keer toch gebeurt: “Mevrouw, maakt u zich geen zorgen. Ik heb uw ouders net gebeld en ze weten dat u hier bent.” In principe proberen de verplegers eerst of de patiënt ontvankelijk is voor de Realiteits Oriëntatie Training (ROT). Henriet Groenendijk: “Dan pakken we er bij voorbeeld het foto-album bij. Het is nu 1995. U bent tachtig jaar. Dit was uw moeder, en kijk, dit is de rouwkaart. En dit was Paultje als baby, hij is nu een volwassen man van 45 jaar. Maar als iemand elke keer in huilen uitbarst omdat ze hoort dat haar ouders zijn overleden, houd je daar snel mee op.”

In dat geval hanteert het personeel de validation-methode, zelfs bij mensen die alleen nog maar klanken uitstoten: niet meer corrigeren, maar ingaan op het gevoel dat met hun verwardheid gepaard gaat. “Je begint te praten over de stad waar de patiënt ooit woonde, over de man van wie ze hield. Op die manier kun je samen toch iets delen.”

De helft van het verplegend personeel in verpleeghuis Rosendael is jonger dan dertig jaar. Dat heeft zo zijn nadelen. “Voor een 17-jarige is dit een beladen wereld”, stelt Groenendijk. “Pas als je wat bezadigder bent, begrijp je dat iemand die voor de honderste keer vraagt hoe laat het is dat niet doet om jou te pesten. Aan de andere kant zoekt een dementerende bejaarde van tachtig naar een gevoel van veiligheid en dat vindt hij in eerste instantie niet bij een jong grietje met punkhaar of gaten in haar broek.”

Vooral de confrontatie met de dood valt zwaar. Wie voor het eerst iemand moet afleggen, loopt na afloop meestal snikkend de kamer uit. “Soms voel je je zo machteloos”, zegt de 19-jarige Lisette Smeele, tweedejaars leerling op afdeling 3C. “Vorige week overleed een van onze bewoners. Ik vond dat een hele lieve mevrouw.” In een verpleeghuis wordt je snel volwassen, meent ze. “Ik heb het regelmatig over sterven, maar mijn vriendinnen praten over heel andere dingen.”

Thérèse van den Boom (51) werkt al veertien jaar op afdeling 1C. In de loop der jaren heeft ze al heel wat leerlingen zien afhaken. “In het begin kon ik het zelf ook niet afsluiten, zat ik thuis urenlang te huilen.” Inmiddels heeft ze geleerd om te gaan met mensen uit wie het leven langzaam wegvloeit. “Niet dat ik harder ben geworden, maar je moet jezelf beschermen.”

Toch is een intieme band met een bewoner soms onontkoombaar, meent Annemiek Klarenbeek, teamleidster van 1C. “Dat is menselijk en hoort bij het leven”, zegt ze. Zelf heeft ze een voorkeur voor lastige, onhandelbare patiënten. Met enthousiasme vertelt ze over de heer Van der Lee die ze omschrijft als een agressieve man die toen ze hem leerde kennen niet verschoond wilde worden, niet wilde eten en niet wilde drinken.

“Alles moest bij hem onder dwang. Ik heb heel veel tijd in die man gestoken en in de loop der jaren is hij meegaander geworden, al ben ik de enige die bij hem iets voor elkaar krijgt.” Toen hij in het ziekenhuis belandde, zocht ze hem daar in haar vrije tijd op. Dat zou ze niet doen bij mevrouw Dalsma. “Een iel, zielig vrouwtje”, noemt Klarenbeek haar. “Doet niets, zegt niets. Geef mij maar Van der Lee.”

Vervuilen

Een ding weet Klarenbeek zeker: ze hoopt dat haar het lot bespaard zal blijven te dementeren. “Vooral als je het allemaal zelf nog beseft”, zegt ze. “De ontkenning van het ziektebeeld die dan volgt, de afhankelijkheid, het verdriet, de woede waarin je terecht komt. Nee, als het bij mij zo ver komt, hoeven ze me niet meer op te nemen.” Over de toekomst is ze cynisch. “Deze generatie dementen blijft dankbaar en tevreden. Maar willen wij 's middags nog die gekookte bloemkool? Willen wij straks onze privacy opgeven? Met de nieuwe wet die gedwongen opname afschaft, zullen wij niet meer naar verpleeghuizen gaan. Desnoods zullen we vervuilen en niet meer eten.”

De dood maakt een integraal onderdeel uit van haar werk. “Ik heb in de loop der jaren zeker vijftig mensen voor mijn ogen zien overlijden”, schat Klarenbeek. “Op den duur grijpt je dat niet meer zo aan. Vaak stond ik later op de dag weer po's schoon te maken.” Toch kan ze soms een gevoel van medelijden niet onderdrukken. Ze verhaalt over mevrouw Akkermans die leed aan een darmafsluiting. “Ze braakte ontlasting en uiteindelijk is ze daar in gestikt. Dat is zo pijnlijk en zo vernederend, ja dat was onmenselijk.”

Al is ze aan menselijk lijden gewend, sommige situaties gaan Klarenbeek toch te ver. Op haar afdeling woont een vrouw van negentig die als gevolg van hartproblemen regelmatig 'weg' raakt. Overwogen werd haar een pace maker te geven, maar uiteindelijk kreeg ze die niet. “Die vrouw is heel erg dement, ze kan zelf niet meer eten of drinken, ze is incontinent en zit in een rolstoel. Misschien zou ze met die pacemaker nog honderd worden, maar ze weet niet eens meer hoe ze heet of waar ze is. Is dat kwaliteit van leven? Aan de andere kant: iemand mag dan misschien niet meer in staat zijn om te communiceren, maar wie zijn wij om te beoordelen wat er in die hoofden omgaat?”

Onderhandelingen

Voor iedere bewoner van verpleeghuis Rosendael is - in overleg met de contactpersoon - een zorgplan opgesteld. Op het bureau van Hans van Delden (35), verpleeghuisarts-in-opleiding en ethicus, ligt een map waarin per bewoner de grenzen van het medisch handelen zijn vastgelegd. Bladerend leest hij voor: actief beleid, geen ziekenhuisopname, terughoudend beleid, alles doen. Toch zijn die afspraken slechts richtlijnen, per geval moet Van Delden de situatie beoordelen, steeds in overleg met de familie van de patiënt.

Van Delden, mede-auteur van het rapport voor de Commissie Onderzoek Medische Praktijk inzake Euthanasie, wordt bijna dagelijks met ethische vraagstukken geconfronteerd. Wat bij voorbeeld te doen bij iemand die in het laatste stadium van een dementieel syndroom verkeert en vergeten is hoe hij moet eten? “Wij zijn niet geneigd om in dat geval door middel van sondevoeding het leven nog te gaan rekken”, zegt Van Delden. “Maar ik sta open voor onderhandelingen. De contactpersonen mogen hier in geen geval weg gaan met het idee dat ze verantwoordelijk zijn voor de dood van hun eigen familielid.”

Het omgekeerde komt ook voor. “De partner van een patiënt met longontsteking had het gevoel: dit is mijn man niet meer en was daarom geneigd alle medische zorg te blokkeren. Terwijl ik vond: die patiënt kan misschien niet veel meer, maar hij is niet ongelukkig. Die heb ik dus toch antibiotica gegeven.”

Van Delden meent dat hij goed in staat is om vast te stellen in hoeverre er nog sprake is van kwaliteit van leven. “Dat is geen hoogmoed, ik zie mijn patiënten dagelijks”, zegt hij. “Dat neemt niet weg dat ik weliswaar een oordeel mag hebben, maar nooit het laatste oordeel. Dus als de familie erop staat dat iemand zo lang mogelijk in leven wordt gehouden, doe ik dat. Tot er een moment komt waarop ik zeg: ik wil deze behandeling niet tegenhouden, maar ik wil er ook niet aan meewerken. Of mij dat is overkomen? Ja.”

Activiteiten-begeleidster Moniek van den Heuvel (23) gaat deze ochtend 'snoezelen' - een vorm van non-verbale communicatie - met mevrouw Geurlings, die in een roze peignoir scheef in haar rolstoel hangt. “Zo tussen de mensen, gewoon op straat, met hun alledaagse dingen”, zingt Wim Sonneveld in de met schemerlamp, plastic rozen en dienblad met ouderwetse theepot uitgeruste 'snoezelkamer'.

Moniek van den Heuvel neuriet mee. Ze gaat vlak naast mevrouw Geurlings zitten, streelt het dunne, witte haar en pakt haar handen vast. Daarna haalt ze een 'spekkie' uit een glazen pot. “Mevrouw Geurlings, we gaan lekker snoepen”, zegt ze en stopt haar een minuscuul stukje in de mond. Mevrouw Geurlings begint te mummelen, onverstaanbaar, maar opeens is heel duidelijk het woord 'eten' te onderscheiden. Van den Heuvel: “Dit is de eerste keer dat ik haar iets concreets heb horen zeggen. Alleen daarom al is deze ochtend voor mij geslaagd.” Uit de geluidsboxen klinkt 'Op de grote, stille heide'. Mevrouw Geurlings kauwt.

Om redenen van privacy zijn de namen van de bewoners gefingeerd.