Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Wetenschap

Louis Pasteur (1822-1895); Een held met gebreken

GERALD L. GLEISON: The private science of Louis Pasteur

337 blz., geïll., Princeton University Press 1995, ƒ 67,-

PATRICE DEBRÉ: Louis Pasteur

562 blz., geïll., Flammarion 1994, ƒ 56,55

Louis Pasteur was een nationale held al bij zijn leven en zijn faam zou alleen maar groeien na zijn dood, dit jaar een eeuw geleden. Iedere Franse stad heeft een rue Pasteur, vele een standbeeld en zijn portret sierde tot voor kort een bankbiljet. Zijn naam is een werkwoord geworden, zijn werk de grondslag van moderne microbiologie en immunologie, terwijl biografie en film hem hebben afgebeeld als een strijder in het wit tegen ziekte en dood, met wetenschap als wapen.

Toen hij, na lange aftakeling door beroertes op 72-jarige leeftijd stierf, kreeg hij een heldenbegrafenis met militaire eer. Bij de requiemmis waren de Franse president en zijn kabinet, een Griekse prins en de Russische groothertog aanwezig naast alle groten uit wetenschap en politiek. Vanuit de Notre Dame trok de rouwstoet, begeleid door de republikeinse garde, door de straten van Parijs.

De overheid had Pasteur een plaats toegedacht in het Panthéon, naast de andere helden, maar de familie verkoos het zeven jaar oude Institut Pasteur waar hij gewerkt en gewoond had. Er is een ondergrondse crypte, neobyzantijns vol marmer en mozaïeken. Vier engelen waken over het graf, die van geloof, hoop en liefde en een nieuwe, die van wetenschap. Aan het hoofdeind is een mozaïek, de worsteling van een kind met een dolle hond, verwijzend naar Pasteurs bekendste werk, het vaccin tegen hondsdolheid. Tot voor kort was er tweemaal per jaar, op de geboorte- en sterfdag van Pasteur, een herdenking van de stichter in zijn mausoleum, waaraan het hele instituut, van directeur tot portier, deelnam. Geen wonder dat Edmond de Goncourt in zijn dagboek schreef dat tegenwoordig grote mannen, zelfs al zijn ze Pasteur, een eer wordt bewezen die vroeger aan God toekwam.

Leerlooiers

Het begin van Pasteurs loopbaan was minder glorieus dan het einde. Hij stamde uit een familie van leerlooiers uit de Franse Jura, hardwerkende sobere mensen, gehecht aan familieleven en enige financiële zekerheid. Louis zou het verder moeten brengen, misschien tot leraar, maar hij bleek een matige leerling, met net voldoende voor natuur- en scheikunde. Hij zakte voor de vervolgopleiding aan de École Normale in Parijs, de kweekvijver voor de Franse intelligentsia, maar werd ten slotte toegelaten en behaalde het onderwijsdiploma in natuur- en scheikunde en promoveerde. Hij werd leraar in Straatsburg, daarna hoogleraar scheikunde in Lille, het nieuwe industriecentrum in Noord-Frankrijk, waar wetenschap en lokale nijverheid elkaar ondersteunden.

In 1857 keert hij terug naar de École Normale om studenten te begeleiden. Daar voorziet hij zelf in een laboratorium, blijkt een bekwaam organisator en interesseert zich voor praktische zaken als bierbrouwen, de ziekte van de zijderups, de organisatie van het wetenschappelijk onderwijs. Hij krijgt, pas 44 jaar oud, zijn kans op onderzoek door een hoogleraarsbenoeming aan de Sorbonne waarbij keizer Louis Napoleon hem steunt bij de bouw van een laboratorium dat de Franse wetenschap superieur aan die van andere naties zal doen blijken.

Pasteur blijkt een hardwerkende onderzoeker, fel patriot, fondsenwerver, practicus, bekwaam organisator en politicus, maar hij is in de vijftig als hij de middelen en mogelijkheden heeft om het werk te doen dat hem wereldfaam zou bezorgen, de bestrijding van infectieziekten bij mens en dier. De ontdekking van bacteriële ziekteverwekkers is nog nauwelijks begonnen en velen geloven in spontane generatie van organisch leven uit anorganische stof. Pasteur heeft dan al aangetoond dat het gistingsproces in wijn en bier afhankelijk is van specifieke bacteriën.

Hij begint met het onderzoek naar anthrax, een vrijwel dodelijke ziekte van schapen, koeien en geiten en soms besmettelijk voor mensen. Pasteur ontwikkelt een vaccin, produceert het voor de Franse boeren en wint er respect en overheidssteun mee. In 1885 maakt hij het vaccin tegen hondsdolheid, krijgt wereldfaam en voldoende middelen voor de bouw en inrichting van zijn Institut Pasteur, voor de studie van microbiologie en immunologie. Als het opent in 1888 is hij 65 jaar oud, versleten maar overdekt met eerbewijzen waaronder het lidmaatschap van de Académie française.

Rabies

Zijn vroegste werk is chemisch als hij kristalstructuur, optische activiteit en chemische samenstelling onderzoekt. Bij wijnsteenzuur blijkt dat chemisch identieke stoffen een asymmetrische kristalzuur kunnen tonen en gepolariseerd licht in tegengestelde richting afbuigen. Optische activiteit leek hem de essentie van levensprocessen, zoals gisting. Hij toonde aan dat een dergelijk proces afhankelijk was van specifieke micro-organismen en de condities voor hun groei, zoals temperatuur, voedingsbodem en zuurstof, leidend tot pasteurisatie als een sterilisatieproces. Het laboratoriumonderzoek leidde tot allerlei praktische toepassingen in landbouw en industrie.

Dat onderzoek zou een hoogtepunt bereiken in 1885, met het hondsdolheidsvaccin. Hondsdolheid of rabies was ook toen een zeldzame, soms fatale en dramatische aandoening. Er ligt een lange incubatietijd van weken tot maanden tussen beet en ziekte, wat ruimte laat voor een reeks vaccinaties.

Pasteurs proeven met een vaccin berustten op een verzwakking van levend rabiesvirus waarmee konijnen waren besmet. Uit hun ruggemerg won hij gedroogd weefsel waarin een verzwakt virus aanwezig was, voldoende om bij de mens afweerstoffen op te wekken en te zwak om ziekte te veroorzaken. Later geloofde hij dat het levende virus een chemische substantie maakte die vermenigvuldiging van het virus remde en dus immuniteit verschaft. Het drogen van het ruggemerg van geïnfecteerde konijnen zou het virus doen verminderen en de chemische stof, het vaccin, niet aantasten. Zijn vele experimenten op besmette honden leverden geen eensluidend resultaat op en zeker geen betrouwbaar vaccin.

Dan komt Joseph Meister, een negenjarig jongetje uit de Elzas, met veertien verschrikkelijke beten van een dolle hond enkele dagen tevoren. Pasteur vaccineert hem en hij herstelt zonder hondsdolheid. Een jonge schaapherder uit Pasteurs geboortestreek wordt door een zwervende hond aangevallen en ernstig gebeten en ook bij hem slaat het vaccin aan, terwijl de hond bij later onderzoek rabies blijkt te hebben. Deze schaapherder, een jongen van vijftien jaar, Jean Baptiste Jupille, zal net als Joseph Meister conciërge worden in het Institut Pasteur. Jupilles standbeeld, met dolle hond, staat op het voorplein. Joseph Meister werkt er tot mei 1940, als de Duitsers Parijs binnentrekken en enkele officieren de crypte van Pasteur willen bezoeken. Het is voor Meister een affront dat de door Pasteur gehate Duitsers om zijn graf willen staan en hij pleegt zelfmoord.

Na de jongens volgen 19 Russische boeren, levensgevaarlijk gebeten door een wolf met rabies en uit Smolensk naar Parijs gestuurd voor de vaccinatie door Pasteur, waarbij er 16 overleven. Anderhalf jaar later zijn er ruim 1.200 patiënten met bijtwonden van dolle honden of wolven gevaccineerd en maar bij drie ervan breekt rabies uit waaraan ze sterven. De vaccinatie, zo kort mogelijk na de beet en steeds herhaald, voorkomt de gevreesde ziekte. Het nieuws bereikt de wereldpers en de wetenschappelijke bijeenkomsten. Het leek het resultaat van langdurig, grondig laboratoriumonderzoek leidend tot een veilige toepassing van een vaccin met bewezen werkzaamheid.

De werkelijkheid is ingewikkelder. De wetenschapshistoricus Gleison uit Princeton heeft zich de moeite getroost een honderdtal laboratoriumverslagen waarin Pasteur 40 jaar lang precies zijn onderzoek en waarnemingen beschrijft, zorgvuldig te analyseren. Er blijkt dan een privé-wetenschap te bestaan naast het publieke verslag. Voor Joseph Meister liet Pasteur, die geen medicus was, bij twee patiënten met hondebeten een vaccin inspuiten dat in zijn hondeproeven een twijfelachtig effect had. Eén patiënt stierf, de ander overleefde. Het was een experiment op mensen zonder voldoende dierproeven en Pasteur sprak en schreef er nooit over. Joseph Meister kreeg een ander vaccin dan in de dierproeven was gebruikt en Pasteur claimde ten onrechte dat hij honden met dat vaccin had kunnen beschermen tegen besmetting. Hij loog over zijn grootste wapenfeit.

Bij de bereiding van het anthraxvaccin gebeurde iets dergelijks. Een jonge, geïsoleerde onderzoeker meende een dergelijk vaccin te hebben ontwikkeld door verhitting van besmet schapebloed en een chemische bewerking ervan. Het effect leek twijfelachtig en Pasteur, werkend aan een dergelijk vaccin, kondigde overhaast aan dat zijn methode van bereiding een effectiever vaccin had opgeleverd. Hij werd uitgedaagd dat te demonstreren want anthraxbesmetting was een groot gevaar voor de veestapel. Op een boerderij werden publiekelijk 25 schapen gevaccineerd en later voor een deel besmet met anthrax. De gevaccineerde schapen overleefden de besmetting, de niet gevaccineerde stierven. Pasteur wenste de eerste te zijn om erkenning te oogsten voor een vaccin, bereid met de methoden van zijn concurrent maar beschreven als een nieuwe, geheel eigen methode, die pas veel later gebruikt zou worden.

Vooruitgangsgeloof

Gleison doet niet af aan de kwaliteiten van Pasteur, de onderzoeker, schepper van nieuwe inzichten en organisator van wetenschappelijk werk te velde en in het laboratorium. Hij laat wel zien dat wetenschappelijk onderzoek, toen en nu, zijn eigen mythen schept en maatschappelijke erkenning, geld en aandacht vraagt, of het nu aids of rabies is. De kronkelige weg van hypothese naar feit wordt soms afgesneden door onbewezen aanspraken, verzwegen mislukkingen en wetenschappelijke leugens.

Pasteur was een gesloten, eerzuchtige man, autoritair en in het publieke en wetenschappelijke debat van zijn dagen een gevreesd en onaangenaam tegenstander. Gleisons boek documenteert dat alles zorgvuldig en geeft een boeiend beeld van de Franse natuurwetenschap en de publieke belangstelling voor de resultaten aan het eind van de vorige eeuw. Hij gaat ook in op de mythe van Pasteur, door hemzelf, zijn familie en een dankbaar Frankrijk zo in ere gehouden. Die mythe begint met het achterhouden van gegevens, want de laboratoriumboeken zijn op uitdrukkelijk verzoek van Pasteur tot voor kort niet toegankelijk geweest. De mythe is versterkt door het patriottisme na de nederlaag van Frankrijk in 1870, waarna Pasteur de Franse wetenschap zou laten triomferen, ook in zijn praktische toepassingen. De mythe wordt echter vooral gedragen door een vooruitgangsgeloof waarin nieuwe wetenschap een betere wereld zal maken, een illusie die verstikt wordt in het gifgas van de Eerste Wereldoorlog.

Pasteur, Madame Curie, Albert Schweitzer en Albert Einstein voldeden aan die mythe van de eenzame held die onder moeilijke omstandigheden het doel bereikt. Die helden zijn er niet meer. Montaignier van het Institut Pasteur en de Amerikaan Gallo voeren tien jaar lang een straatgevecht om wie zich de ontdekker van het aids-virus mag noemen, maar slagen niet in het maken van een vaccin. De vaders van de atoombom, Oppenheimer, Teller of Heisenberg zijn politiek verdacht en het wetenschapsbedrijf is een anonieme collectiviteit geworden, soms in dienst van ideologie of bewapening en bedreigd door commercie en fraude. Vooruitgang door wetenschap is een naïef doktersgeloof geworden.

Bewondering

Dat geloof is ruim aanwezig in de nieuwe Pasteurbiografie van Patrice Debré, hoogleraar immunologie en, hoe kan het anders, verbonden aan het Institut Pasteur, bovendien telg uit een befaamd Frans doktersgeslacht. Pasteur wordt beschreven als een held voor onze tijd, een man van nieuwe wegen en inzichten, schepper van een nieuwe biologie die wetenschap verbond met het dagelijks leven.

Bewondering is geen slecht vertrekpunt voor een biograaf en Debré slaagt er uitstekend in Pasteur uit te lichten, als onderzoeker, in de Franse intellectuele debatten van zijn tijd, als organisator en als pater familias. Het is niet nieuw, nauwelijks kritisch en niet vrij van Franse blikvernauwing als het gaat om geneeskunde en biologie elders. Hij bewondert vooral de wetenschappenlijke intuïtie van Pasteur die hem nieuwe wegen deed inslaan en geïsoleerde waarnemingen tot een nieuwe synthese wist samen te voegen. Ook die andere synthese, tussen Franse wetenschap, geld en politiek wordt fraai beschreven - Pasteur was de eerste en grootste fondsenwerver, met zijn privé-instituut als bewijs. Anders dan in Gleisons boek blijft de mythe onaangetast en hoopt de schrijver, blijkens zijn voorwoord, op een nieuwe Pasteur die immunologie en genetica zal verenigen, zoals Pasteur dat voor de immunologie en microbiologie heeft gedaan. Beide schrijvers zien in Pasteur de uitzonderlijke combinatie van talenten, in onderzoek, de organisatie ervan en de praktische toepassingen.

De held met gebreken van Gleison is daarbij menselijker dan het feilloze Franse genie van Debré. Christopher Wren, de bouwer van St. Paul's heeft in die kathedraal een eenvoudige gedenksteen met als tekst: 'Als ge mijn momument zoekt, kijkt om u heen'. Voor Pasteur geldt dat zijn gedenksteen niet in zijn crypte met Byzantijnse engelen hoeft te worden gezocht, maar in de verdiepingen erboven, in de laboratoria van zijn instituut.