De twintigste eeuw is de eeuw van de doos. Natuurlijk was de doos ook in vroegere eeuwen prominent aanwezig in de bouwkunst, maar toen hadden architecten de niet te onderdrukken neiging de doosvorm aan te kleden. Ze zetten er bijvoorbeeld zuilen voor en als daar geen geld voor was, probeerden ze in ieder geval met ornamenten de harde vormen van de doos te verhullen. Maar in de twintigste eeuw werd de naakte doos het ideaal.
Hoe kaler, hoe beter, less is more, luidde het parool van de modernisten. De Oostenrijkse architect Adolf Loos stelde al in 1910 in zijn beroemde essay Ornament und Verbrechen versieringen gelijk met misdaad. Wie tatoeëerden zich, vroeg hij de lezer. Juist, misdadigers en primitieve volkeren, antwoordde hij zelf. Nergens waren zoveel getatoeëerden te vinden als in een gevangenis. Het was een teken van beschaving om zichzelf en de gebouwen niet te versieren, schreef Loos. Later, in de jaren twintig, werden nog andere argumenten tegen ornamenten verzonnen. Ze waren niet functioneel en dus overbodig in onze zakelijke eeuw.
bpEn zo werden woningen in de loop van de eeuw steeds vaker op elkaar gestapeld tot niet meer dan onversierde, langwerpige dozen. Ook in de jaren negentig worden ze nog gebouwd, de eenvoudige doosflats, al dan niet ontsloten door galerijen. Maar steeds vaker ziet men een frivole variatie op de rechte, langwerpige doos: de gevel wordt gebogen of geknikt, soms zelfs een paar keer, zodat er een slangeblok ontstaat. Loos' woorden galmen nog steeds na, en het zal in Nederland nog wel een tijdje duren voordat architecten hun dozen weer echt gaan bekleden. Voorlopig moeten we nog tevreden zijn met de slangearchitectuur. En het moet gezegd: het resultaat van deze eenvoudige ingreep is verbluffend. Wie een blok laat zwieren, ontdoet het van stijfheid.
xpDe zwierige gevel maakt school in de jaren negentig. Een vroeg voorbeeld is het blok dat het bureau Mecanoo nog in de jaren tachtig neerzette bij de ook al kromme toren van het Hillekop-project in Rotterdam. Frits van Dongen liet in 1990 zijn woongebouw aan de Paul Krugerstraat in dezelfde stad kronkelen, Atelier PRO liet een heel lang woningenblok over het water van Entrepot West slingeren en gaf het Ravelijn-gebouw in Utrecht aan het einde ook een zwenking. En Kees Christiaanse heeft een slangeblok opgenomen in zijn stedebouwkundig plan voor het GWL-terrein in Amsterdam, waarvan binnenkort de eerste paal de grond in gaat.
Niet altijd wordt de ideale slangezwier bereikt, soms blijft de zwenking beperkt tot een enkele kromming. Zo zijn Ben Loerakkers politiebureau aan de Vogelstraat in Den Bosch en het woongebouw van Groosman Partners in de wijk Corpus Den Hoorn in Groningen alleen voorzien van een kromming. En in Sloten gaf Mecanoo een langwerpig blok een heel lichte knik, waarbij de voorbijganger zich even afvraagt of het slechts om gezichtsbedrog gaat om ten slotte te concluderen dat dit niet het geval is.
De slange-architectuur is een van die modes die sinds het ontstaan nooit helemaal verdwenen zijn. Zo zette Alvar Aalto in 1949 op het terrein van de Harvard Universtity in Cambridge, Massachusetts een voorbeeldig slangegebouw neer, Berthold Lubetkin bouwde in 1953 een slingerblok in Londen. En met wat goede wil zou men zelfs de honingraatvormen van de beruchte Bijlmermeerflats kunnen beschouwen als een hoekige, calvinistische variant.
Maar de werkelijke oorsprong van de gebogen gevel ligt in het achttiende-eeuwse Bath. Hier plaatsten de architecten en projectontwikkelaars avant la lettre John Wood the Elder en later The Younger hun confectiewoningen achter gekromde gevels die de eenvormigheid moesten verzachten. Hun 'circussen' en 'crescents' werden in heel Engeland nagevolgd, maar de machtige halfronde Royal Crescent is nooit overtroffen, ook niet door de Nederlandse slange-architectuur van de jaren negentig.