Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Onderwijs

Meer aandacht bepleit voor levenseinde in opleiding arts

DEN HAAG, 29 MEI. Medische beslissingen rond het levenseinde van patiënten moeten meer aandacht krijgen in de scholing van artsen. Aankomende huisartsen en specialisten zouden tijdens hun opleiding verplicht moeten worden stages te volgen in een verpleeghuis of op de oncologie-afdeling van een ziekenhuis.

Dat zegt de arts L. Pijnenborg, die woensdag aan de Erasmus Universiteit promoveert op een proefschrift over beslissingen omtrent het levenseinde in de medische praktijk.

Medici worden volgens Pijnenborg in hun opleiding onvoldoende voorbereid op beslissingen over het al dan niet beginnen of staken van een levensverlengende behandeling van de patiënt. “Dergelijke besluiten komen in de praktijk veel vaker voor dan beslissingen over een euthanasieverzoek”, zegt Pijnenborg.

Zij nam enkele jaren geleden namens het Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit deel aan het onderzoek voor de commissie-Remmelink. Die commissie voerde in 1990 en 1991 een landelijk onderzoek uit naar euthanasie en andere beslissingen rond het levenseinde. Na uitvoerige interviews met ruim vierhonderd artsen constateerde Remmelink onder meer dat in Nederland jaarlijks ongeveer 2.300 patiënten door de uitvoering van euthanasie sterven. Dat komt overeen met 1,8 procent van alle sterfgevallen. In 400 gevallen zouden artsen hulp bij zelfdoding bieden.

De dissertatie van Pijnenborg is een nadere analyse van het onderzoek van de commissie-Remmelink. Volgens Pijnenborg krijgen medici de komende jaren steeds vaker te maken met beslissingen over leven en dood. Eén van de belangrijkste oorzaken daarvan is de vooruitgang in de medische technologie; patiënten kunnen met nieuwe technologieën steeds langer in leven worden gehouden. Ook de vergrijzing van de bevolking en de absolute en relatieve stijging van het aantal patiënten dat aan kanker sterft spelen een rol bij de toename van het aantal beslissingen over levensbeëindigend handelen, stelt Pijnenborg.

Pijnenborg schrijft dat in 38 procent van alle sterfgevallen in Nederland een medische beslissing omtrent het levenseinde wordt genomen. Ruim eenderde van die beslissingen betreft het staken of het niet beginnen met een levensverlengende behandeling en het intensiveren van pijnbestrijding, waardoor het leven mogelijk wordt bekort. Het aantal gevallen van euthanasie (het toedienen van een dodelijk middel op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt) en hulp bij zelfdoding (waarbij de arts de patiënt het middel verschaft) komen veel minder vaak voor: 2,1 procent. Door de vele aandacht voor euthanasie zijn de artsen de laatste jaren over dit onderwerp voldoende aan het denken gezet. “De meeste artsen weten daardoor wel hoe zij zouden reageren in bepaalde situaties en welke stappen zij zouden ondernemen om tot een beslissing over een verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding te komen. Er is veel minder aandacht voor andere beslissingen over het levenseinde.” Pijnenborg denkt dat artsen daarop beter kunnen worden voorbereid als zij tijdens hun opleiding enkele maanden te maken krijgen met beslissingen over leven en dood. Een stage in een verpleeghuis of op oncologie-afdeling is nu niet verplicht tijdens de huisarts-opleiding. “Tijdens zo'n stage word je gedwongen zeer bewust na te denken over het al dan niet beginnen van een behandeling, over het overleg met de patiënt en met collega-artsen. In de praktijk blijkt dat artsen niet altijd voor zichzelf weten hoe zij zo'n situatie zouden aanpakken.”

Pijnenborg vindt daarnaast dat de universitaire colleges 'medische ethiek' meer aandacht zouden moeten besteden aan medische beslissingen over het levenseinde. Volgens haar zou dat onderwerp standaard in de lessen moeten worden opgenomen.