Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Religie

HENK SMIT OVER Het harmonium

Esmée wordt 31 mei uitgezonden via Ned. 3 en is rechtstreeks te beluisteren via Radio 4. Overige voorstellingen: 2, 4, 6, 8/6 Carré Amsterdam.

“Ik had al vijfenveertig jaar geen harmonium meer gespeeld. Maar dat trappen op het mechanisme, dat verleer je nooit, netzomin als zwemmen of fietsen. Ik kan gewoon trappen, spelen en zingen tegelijk. Dus toen er op het harmonium moest worden gespeeld, zei ik: 'dat kan ik zelf wel.' Ik kom uit zo'n gereformeerd milieu. Ik ben er wel snel uitgetreden, maar je vergeet het nooit en het blijft altijd een deel van je. En het zijn ook niet altijd onaangename herinneringen die renegaten daaraan over houden.”

De bariton Henk Smit (1932) zingt in de opera Esmée, waarmee woensdag in het Amsterdamse Carré het Holland Festival wordt geopend, de rol van Johannes. Hij is de leider van een Friese verzetsgroep, waarvan naast gereformeerden ook atheïsten en communisten deel uitmaken. Johannes is streng gelovig en loopt bij onderlinge beraadslagingen rond met de bijbel. Zichzelf begeleidend op het harmonium - te omschrijven als een tot meubel gepromoveerde accordeon - zingt hij gezangen: hij is in het verzet gegaan vanuit het geloof in God.

“Tot u roep ik Heere, Gij zijt mijn schuilplaats .. Eh, ik ben het even vergeten, want het is het enige stukje dat ik mag lezen en een zanger leert niets uit het hoofd als het niet echt moet. ...Ik zeg: Gij zijt mijn schuilplaats, alle valssprekende tongen ... Het is zeer bijbelse taal, de tale Kanaäns.

“Ik heb op het harmonium de bundel van Worp op hele noten leren spelen, waarbij zee-eer lang-zaa-aam wordt ge-zong-en. Ik speel nog zó 't Hijgend hert der jacht ontkomen. De harmonische wendingen vergeet je nooit meer. Die prachtige kerktoonsoorten, zoals hypomixolydisch en dorisch, zijn later weer door popgroepen ontdekt.

“Ik heb mijn jeugd doorgebracht in het Friese Surhuisterveen en tijdens de oorlog werd ik in de Gereformeerde Kerk behoorlijk streng opgevoed. Muzieklessen waren vooral harmoniumlessen, zodat je 's zondagsavonds de psalmen en gezangen kon begeleiden ter stichting van het hele gezin: vader, moeder en drie zussen. Later kreeg ik ook les op piano en kerkorgel.

“Ik was toen een jochie en ik vond de oorlog enorm spannend. Vliegtuigen kwamen over, na luchtgevechten gingen we in de weilanden op zoek naar wrakstukken en onderdelen. Ik was te jong om de tragiek aan te voelen, dat kwam pas na de oorlog. De bezetters waren vaak aftandse soldaten, soms buitengewoon aardige mensen die dat dorp zogenaamd in bedwang moesten houden. Bij huiszoekingen kwamen er SS-ers, dat was natuurlijk heel anders.

“De gelovigen en de communisten waren zeer gemotiveerd in hun strijd tegen de bezetter. Het ging tijdens de oorlog niet om wát je geloofde, maar dát je geloofde, want het communisme was het geloof dat je níet geloofde. Maar na '45 waren gereformeerden en communisten onmiddellijk weer gezworen vijanden, harmonie en verbroedering zetten zich niet door.

“Midden in die oorlog was er ook een godsdienststrijd over de vraag of de slang in het Paradijs nu echt had gesproken en of het avondmaalsbrood nu echt het lichaam van Christus was of niet. Er kwam een afscheiding en die ging dwars door dat dorp heen. Vanaf dat moment was er onderlinge vijandschap. Mijn zusjes mochten niet meer spelen met de dochtertjes van de art. 31-gemeente.

“Mede daardoor ben ik na de oorlog van het geloof afgeraakt. Ik had ook een oom die voorganger was bij de Christelijk Gereformeerde Kerk. Hij sprak eens zeer neerbuigend over een pastoor. Ik dacht: dat kan toch niet, als zulke mensen dezelfde God dienen? Daarin kan toch geen waarheid schuilen?”