Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Wetenschap

Beurs voor promovendi holt wetenschappelijk bestel uit

In het door onder andere de VSNU en de commissie-Vonhoff voorgestane en her en der geïntroduceerde bursaalsysteem wordt in één klap aan een hele beroepsgroep van onderzoekers (op dit moment zo'n 7.000 onderzoekers in opleiding, OIO's, en asststenten in opleiding, AIO's) simpelweg de werknemersstatus ontnomen, wat een unicum in de Westerse arbeidsrechtelijke geschiedenis mag heten. In plaats daarvan dienen zij voortaan als beursstudent zonder noemenswaardige rechten voor dezelfde hoogwaardige wetenschapelijke output als nu te zorgen.

Deze maatregel vormt op de - niet eens zo heel lange - termijn een regelrechte aanslag op de kwaliteit van Nederlands belangrijkste economische pijler: de kennisinfrastructuur. Voor het falen van het huidige promotiestelsel moeten universiteiten de hand in eigen boezem steken en zoeken naar oplossingen binnen het stelsel. Kabinet en parlement dienen meer dan tot op heden het geval was de vinger aan de pols te houden bij dit hap-snap gemorrel aan het Nederlandse wetenschapsbeleid.

Anders dan door de Nederlandse universiteiten wel gesuggereerd wordt, gaat de huidige discussie over het promotiestelsel niet over kwaliteit, maar is zij louter een centenkwestie. De universiteiten worden steeds verder in het nauw gebracht door afnemende budgetten en door de wachtgeldproblematiek, waarvan een deel - het meeste wachtgeld gaat naar wegbezuinigd ouder wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk personeel - ook voor rekening van afzwaaiende promovendi komt. Pas nu, nu het water tot de lippen is gestegen, haasten de universiteiten zich naar oplossingen te zoeken.

Een aantal instellingen, de UvA voorop met per 1 september 1995 de Rijksuniversiteit Leiden in haar kielzog, denkt de financiële malaise doeltreffend aan te pakken met een ad hoc-maatregel op het gebied van de wachtgeldproblematiek, het invoeren van een beurzenstelsel voor promovendi.

Een beurs doet in verschillende opzichten geen recht aan deze grote groep capabele en gemotiveerde academici. Een veelgehoord argument tegen de werknemersstatus is het feit dat een deel van het werk van een AIO of OIO uit scholing bestaat. Maar éducation permanente is het kenmerk van iedere professional, of het nu AIO is of een onderhoudsmonteur of hoogleraar. Met name vanuit academische kringen is een dergelijk argument ongeloofwaardig. Tel daarbij op het feit dat AIO's en OIO's op dit moment een aanzienlijk deel van het universitaire onderwijs en verreweg het grootste deel van de universitaire wetenschappelijke produktie voor hun rekening nemen, en het ontzeggen van het werknemerschap aan AIO's en OIO's kan niet anders dan als een gotspe betiteld worden.

Nòg alarmerender is dat met de wetenschappers ook de wetenschap door deze 'oplossing' in ernstige mate gedupeerd lijkt te worden. Het bursaalstelsel dreigt de bijl te leggen aan een van de wortels van de voor de Nederlandse economie, maatschappij en cultuur zo cruciale wetenschapsoefening en kennisinfrastructuur: de onbelemmerde toestroom van onderzoekstalent. Met het verdwijnen van de werknemersstatus voor jonge onderzoekers vervallen namelijk ook alle rechten die met die status gepaard gaan, waaronder het zo vermaledijde recht op wachtgeld.

Wat tevens vervalt is de opbouw van pensioenrechten en van arbeidsverleden (periodieken). Dit zal voor menige ex-promovendus een levenslang doorwerkende financiële aderlating betekenen. In sommige, vooral technische, maar ook juridische en andere wetenschappen is het met het huidige stelsel al een zware opgave om überhaupt onderzoekers te vinden, laat staan de in potentie bèste onderzoekers.

De kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland is met een beurzenstelsel voor promovendi niet gebaat. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de politiek toestaat dat de universiteiten op eigen houtje het mes zetten in een zaak die de hele maatschappij aangaat.

De universiteiten hebben een niet gering deel van de wachtgeldproblematiek aan zichzelf te wijten. Slecht of geen begeleidings- en scholingsbeleid voor promovendi enerzijds, resulterend in uitloop van onderzoeken, en ondeugdelijk of niet-bestaand outplacement-beleid anderzijds, zijn eerder regel dan uitzondering.

In plaats van het moment af te wachten dat de laatste assistent in opleiding is vertrokken, na 2000 dus, zouden de universiteiten in een zelfde periode ten aanzien van het promotierendement binnen het huidige stelsel een deugdelijk beleid, dat tot op heden ten enenmale ontbreekt, op poten moeten zetten. De mogelijkheden daartoe zijn legio en al vaker aangereikt.

Niet alleen rondt nu slechts 48 procent van de promovendi het onderzoek af met een dissertatie, maar ook is op dit moment het eerste onderzoeksproject voor circa 90 procent van de promovendi tevens het laatste, waarna men de wetenschap verlaat. Dat hier sprake is van flagrante kapitaalvernietiging behoeft geen betoog.

Een beter beleid zou dan ook enerzijds volumebeperking en anderzijds het creëren van meer vervolgonderzoek moeten inhouden. Beperk de instroom van beginnende onderzoekers door een strengere selectie voor aanvang van het onderzoek, en door stringentere voortgangstoetsing in de loop van een project. Behalve indamming van de wachtgeldproblematiek zal door een dergelijke volumebeperking ook een meer evenwichtige verhouding worden bewerkstelligd tussen het aantal promovendi en de beschikbare materiële en personele onderzoeksfaciliteiten, zoals apparatuur en begeleiding. Gebrek aan beide lijkt namelijk zeer vaak de belangrijkste reden te zijn voor uitloop van onderzoek. Met geld dat wordt vrijgemaakt of overgeheveld uit de huidige wachtgeldbudgetten en uit de gelden die vrijkomen door instroombeperking en rendementsverbetering kan vervolgens meer vervolgonderzoek - bijvoorbeeld in de vorm van postdocplaatsen - worden gerealiseerd. Beroep en roeping van onderzoeker bieden aldus weer een aantrekkelijker perspectief.

Het is duidelijk dat Nederlands belangrijkste economische produkt, kennis, met een dergelijk beleid zeer gebaat zou zijn. Door de hier voorgestelde maatregelen kan een werkelijk continue kennisinfrastructuur worden behouden en versterkt.

Alleen díe overweging mag richtsnoer zijn bij de discussie over het Nederlandse wetenschappelijke bestel: een discussie die te belangrijk is om alleen aan de universiteiten en onderzoeksinstellingen over te laten.