Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Beeldende kunst

De terugkeer van een uitgekookte prostituée; Pyke Kochs verstarde schilderijen in Boymans-van Beuningen

De schilderijen van Pyke Koch vallen vooral op door hun volledige verstarring. Negentig van zijn werken hangen nu in een donkere omgeving in het Rotterdamse Museum Boymans-van Beuningen. De donkere kleur herinnert volgens Jan van Geest aan de zwarte zaal waarin Koch, die in de catalogus als een 'anarchistische contra-revolutionair' wordt omschreven, in 1940 zijn werk hing. Maar dit is volgens Henk van Gelder een eufemisme: “Op 30 januari 1941 schreef hij in het nationaal-socialistische blad 'De Waag' een lofzang op de Duitse agressor.”

De overzichtstentooonstelling van Pyke Koch in Museum Boymans-Van Beuningen, Museumpark 18-20, in Rotterdam duurt t/m 15 mei a.s. Openingstijden di t/m za 10 tot 17 u; zon- en feestdagen 11 tot 17 u; maandag gesloten. Catalogus ƒ 59,95

In oktober 1940 liet de schilder Pyke Koch (1901-1991) op zijn expositie in Utrecht één schilderij zien. Het was een portret van zijn vrouw, H.M. Koch-de Geer. Het schilderij toont de vrouw in de elegante, rode avondjurk ten voeten uit, terwijl zij stijf als een pilaar voor een donker, als een decor opgevat landschap staat. Door zijn kunstmatigheid doet de voorstelling denken aan een met de hand gepenseelde vergroting van een ouderwetse atelierfoto.

Intimi wisten dat Kochs echtgenote de dochter was van minister-president De Geer. De Geer was enige maanden daarvoor wegens zijn defaitistische houding door koningin Wilhelmina aan de kant gezet en vanuit Londen naar Nederland teruggekeerd. De Geer zag de Nieuwe Orde waarvoor zijn schilderende schoonzoon al eerder was gezwicht, als een onontkoombare historische ontwikkeling.

Koch toonde het portret van zijn vrouw zonder lijst en de wanden van de Utrechtse kunstzaal had hij zwart laten maken, naar eigen zeggen om strikt esthetische redenen. De aankleding van de overzichtstentoonstelling van Pyke Koch (1901-1991), die nu gehouden wordt in het Rotterdamse museum Boymans-van Beuningen, herinnert aan die van 55 jaar geleden. Gedempt licht en volumineuze, zwart-bruine schotten zorgen in Rotterdam voor de plechtstatige presentatie van negentig schilderijen en tekeningen van Koch.

Opmerkelijk is dat in de tentoonstellinsgcatalogus waarin artikelen zijn opgenomen van onder anderen Carel Blotkamp, Bram Kempers, Louis van Tilborgh en Marja Bos, door de laatstgenoemde aannemelijk wordt gemaakt dat Kochs presentatie in 1940 een politieke stellingname inhield. Mij lijkt de toepassing van zwarte enscenering mede gezien het jaartal een typisch Kochiaanse sterfhuisconstructie van de maatschappij Nederland.

Dubbelzinnig

Koch was als kunstenaar een specialist op het terrein van een niet zelden studentikoos getinte dubbelzinnigheid. Over zijn Zelfportret met zwarte band, uit 1937, beschouwd als zijn bekentenis tot het fascisme, zei hij in 1964: “Ik vond mijn voorhoofd niet mooi, daarom bond ik er een doek om.”

Albert Kuyle, lid van het fascistische Zwart Front, had het schilderij van Kochs vrouw laatdunkend afgedaan als het portret van een 'plutocratendame'. De grisaille Het wachten, uit 1941, waarin liefst vijf 'plutocratendames' zijn afgebeeld, kan gezien worden als een commentaar. De toenmalige directeur van Boymans, D. Hannema, typeerde Pyke Koch in januari 1942 in De Schouw, het 'Orgaan van de Nederlandsche Kultuurkamer', als de kunstenaar die het sterkst wortelt in de tijd waarin de harde werkelijkheid gepaard gaat aan romantiek en heroïsme. Hannema interpreteerde de dames als wachtende fabrieksmeisjes. Deze uitleg was hem ingefluisterd door Koch zelf, die in werkelijkheid onder anderen zijn vrouw en de kunsthistorica Victorine Hefting als model had genomen.

Een van de weinige ondubbelzinnige werken die Koch heeft geschilderd, is de grisaille 'Marschgezang' uit 1940, die een zingende fascist met zwarte band om het hoofd onder een banier verbeeldt. Dit doek werd dan ook door de schilder vernietigd. Maar op welk tijdstip dit gebeurde en welke uitleg de schilder aan deze eliminatie gaf, is jammer genoeg niet opgetekend. Voor de rest is de politieke gezindheid van Pyke Koch niet aan zijn werk af te lezen.

Autodidact

De in 1901 in Beek bij Nijmegen geboren dokterszoon die in Utrecht rechten studeerde, begon pas in 1927 te schilderen. Zijn eerste, onder invloed van het surrealisme gemaakte schilderijen, zijn eerder curieus dan belangwekkend. In het begin van de jaren dertig kwam hij met vrouwenportretten als Mercedes de Barcelona, De schiettent en Bertha van Antwerpen tot een eigen stijl. Met name op de twee laatstgenoemde doeken beeldde hij de dominante, canailleuze vrouwenfiguren af die als kenmerkend voor zijn werk worden beschouwd, hoewel Koch in zijn naoorlogse jaren minstens zoveel geserreerde, neo-renaissancistische vrouwenportretten heeft gemaakt van onder anderen Jonkvrouw J.C. van Boetzelaer.

Als schilder is de autodidact Pyke Koch vaak geprezen om zijn beheersing van het métier. Zijn grote voorbeelden waren renaissance-schilders als Piero della Fancesca en Andrea Mantegna, met wie hij zich als schilder overigens niet kan meten. Louter restauratief was hij echter niet. In zijn schilderkunst wordt een moderne, mede door film en fotografie geïnspireerde iconografie in veelal uitgesproken kleuren met behulp van oude ambachtelijke technieken als tempera weergegeven.

In de catalogus wordt Pyke Koch door zijn zoon in politiek opzicht als een 'anarchistische contra-revolutionair' omschreven, hetzelfde kan gezegd worden over de schilder Koch. Overigens was Pyke Koch niet de enige schilder die in de jaren dertig tegen de moderne kunst was gekant. In heel Europa was een reactie merkbaar op de zogeheten uitwassen van de moderne kunst. In Nederland was deze tendens, waarin met name de vijftiende- en zestiende-eeuwse kunst voor nieuwe doeleinden werd ingezet, vooral te zien bij de neorealisten, waartoe onder anderen Charley Toorop, Wim Schuhmacher, Carel Willink, Raoul Hynckes en Koch zelf werden gerekend.

Toch maakte Koch wel degelijk gebruik van de verworvenheden van het modernisme. Het anti-burgelijke, shockerende effect van zijn uitbeeldingen van vrouwen voert terug naar het het werk van een dadaïst als George Grosz, de 'verist' Otto Dix en naar het surrealisme. In het vroege werk van Koch is zelfs de invloed van het kubisme merkbaar.

Kochs anti-modernisme lijkt vooral tegen het impressionisme gericht. Zijn figuren zijn bewegingloos, het licht is veelal toneelmatig en de ruimte begrensd. Ook in de door Koch geschilderde tuinen stuit het oog van de toeschouwer al snel op een hek. De tuinen zelf wekken vaak de indruk ingenieus gemaakte maquettes van droombeelden te zijn. De werkwijze van Koch waarbij de verfhuid laag na laag wordt aangebracht en de figuren minutieus, zo niet houterig worden weergegeven, was een effectief uitdrukkingsmiddel. Het sluit aan bij de inhoud van zijn kunst. Wat de appeltjes waren voor Cézanne, was de psychologie voor Koch.

Het intrigerendste van zijn schilderkunst is het volledig verstarde karakter van zijn voorstellingen, of deze nu over rugbyspelers of over duikers in een zwembad gaan. De vrouwentypen waarop Koch gefixeerd was, omschreef hij in een brief aan de dichter en kunstcriticus Jan Engelman als 'hard boiled'. Een specimen als de oudere, zwaar opgemaakte, en wellicht uitgekookte prostituée 'Bertha van Antwerpen' die Koch in 1931 voor het eerst schilderde, liet hij in 1962/64 opnieuw optreden in het schilderij Vrouwen in de Straat. Zelf vertelde de schilder over Berthes terugkeer: “Ze betekent zo veel voor mij. Natuurlijk berust ze op iemand, ze is niet teruggekeerd, maar blijft altijd.”

Koch die via zijn zwager vertrouwd was met de psychoanalyse heeft in zijn hang naar mystificatie ook het nodige Freudiaanse strooigoed in zijn voorstellingen opgenomen. Het is nauwelijks denkbaar dat schilderijen als de Rustende slaapwandelaarster, uit 1965, en het zeven jaar later ontstane Last Summer louter uit het onderbewustzijn van de schilder zijn opgeborreld. Daarvoor liggen de Freudiania wat al te veel voor het oprapen. In de catalogus hebben Bram Kempers en Louis van Tilborgh een uitvoerige en vaak ingenieuze exegese ondernomen. Koch wordt daarin ontmaskerd als een biseksuele travestiet met een incestueuze moederbinding. Maar over de kwaliteit van de schilderkunst van Pyke Koch zegt dat net zo min iets als over zijn politieke voorkeur.